7. Varia arbeidsrecht en sociaal zekerheidsrecht

31 januari 2025

7.1     Verhoging wettelijk minimum uurloon


Het wettelijk minimumloon wordt twee keer per jaar geïndexeerd, namelijk per 1 januari en per 1 juli. Het wettelijk bruto minimum uurloon voor werknemers van 21 jaar of ouder is per 1 januari 2025 verhoogd naar € 14,06 (per 1 januari 2024 bedroeg dit nog € 13,27 en per 1 juli 2024 € 13,68).

 

Praktisch

- Het minimumloon per periode (week, vier weken of maand) kan berekend worden door het aantal gewerkte uren in die periode te vermenigvuldigen met het wettelijk minimum uurloon.

- Voor werknemers tussen de 15 en 20 jaar gelden minimum-jeugd-uurlonen die zijn afgeleid van het wettelijk minimum uurloon. 

- Op de loonstrook moet het geldende wettelijk minimum uurloon worden vermeld voor de betreffende leeftijd van de werknemer en de periode waarop de loonstrook betrekking heeft.

- De brutobedragen van het minimum uurloon met ingang van 1 januari 2025 voor alle leeftijdscategorieën en de bbl’ers vindt u aan het einde van dit document.


7.2    Transitievergoeding


Een werknemer heeft recht op een transitievergoeding bij ontslag als het initiatief hiertoe door de werkgever wordt genomen. Hoeveel transitievergoeding de werknemer krijgt, hangt af van het salaris en het aantal dienstjaren. De maximale transitievergoeding in 2025 is €€ 94.000) of een jaarsalaris als dit meer is.

 

Tip!

Als werkgever kunt u mogelijk compensatie krijgen bij het UWV voor de betaling van de transitievergoeding. Bekijk hier de voorwaarden voor de compensatie transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid en hier de voorwaarden voor de compensatie transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging.

 

Let op:
In het hoofdlijnenakkoord dat PVV, VVD, NSC en BBB op 16 mei 2024 sloten, is het plan opgenomen om vanaf 1 juli 2026 de compensatie van de transitievergoeding bij ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid te beperken tot kleine werkgevers (met minder dan 25 werknemers).


7.3    Nieuwe regels kinderarbeid


Vanaf 18 november 2024 is een aantal regels voor kinderarbeid gewijzigd. De wijzigingen zijn o.a. het werken op niet-schooldagen, op zondag en in horecaruimtes.

 

Jongeren van 13 en 14 jaar

Jongeren van 13 en 14 jaar mogen op dagen dat ze naar school gaan tussen 7.00 uur en 19.00 uur maximaal 2 uur per dag klusjes rond het huis en in de buurt doen. Op niet-schooldagen en tijdens vakantieperioden mogen zij tussen 7.00 uur en 20.00 uur maximaal 7 uur per dag ook licht niet-industrieel werk doen; denk aan vakken vullen bij de supermarkt of het bezorgen van reclamedrukwerk.

 

Let op:

In een schoolweek mogen deze jongeren maximaal 12 uur per week werken, tijdens een vakantieweek maximaal 35 uur per week. Zij mogen maximaal op 5 dagen per week werken. Daarnaast mogen zij maximaal 4 vakantieweken per jaar werken, waarvan maximaal 3 aaneengesloten weken.

 

Jongeren van 15 jaar

Jongeren van 15 jaar mogen op dagen dat ze naar school gaan tussen 7.00 uur en 19.00 uur maximaal 2 uur per dag werken. Op niet-schooldagen mogen ze tussen 7.00 en 20.00 uur en tijdens vakantieperioden tussen 7.00 en 21.00 uur maximaal 8 uur per dag werken.

 

Let op:

In een schoolweek mogen deze jongeren maximaal 12 uur per week werken, tijdens een vakantieweek maximaal 40 uur per week. Zij mogen maximaal 6 vakantieweken per jaar werken, waarvan maximaal 4 aaneengesloten weken.

 

Jongeren van 15 jaar mogen zelfstandig licht werk doen, maar niet met of bij machines. Verder mogen zij onder meer niet achter de kassa werken, maaltijden of boodschappen bezorgen op een fiets of e-bike en zware dingen tillen, duwen of trekken.

 

Let op:

Voor 15-jarigen met een (gedeeltelijke) vrijstelling van leerplicht gelden andere maximale uren.

 

Werken op zondag voor jongeren tot 16 jaar

Voor 13-, 14- en 15-jarigen geldt dat ze minimaal op 5 van 16 achtereenvolgende weken op zondag vrij moeten zijn. Werken ze op zondag, dan moet de zaterdag een vrije dag zijn.

 

Werken in horeca voor jongeren tot 16 jaar

Jongeren tot 16 jaar mogen niet werken in een ruimte zodra daar alcoholhoudende dranken geschonken (kunnen) worden, zoals in een café of restaurant. Zij mogen wel werken in andere horecaruimtes, zoals in keukens en andere ruimtes zonder klantcontact.

 

Overleg is verplicht

Er moet overleg worden gevoerd over de wijziging in de werktijden en/of het werken op zondag met het medezeggenschapsorgaan in de organisatie, dus met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging- of personeelsvergadering.

 

Let op:

Daarnaast geldt dat ook de ouders/verzorgers moeten hebben ingestemd met de werktijden en het werken op zondag.

 

Jongeren van 16 en 17 jaar

Jongeren van 16 en 17 jaar mogen tussen 6.00 uur en 23.00 uur maximaal 9 uur per dag werken. Zij moeten dagelijks minimaal 12 uur rust hebben. Jongeren van 16 en 17 jaar mogen bijna elk soort werk doen. Bepaalde gevaarlijke werkzaamheden mogen zij alleen onder deskundig toezicht doen.

 

Let op!:

Zij mogen maximaal 45 uur per week en maximaal 160 uur per 4 weken werken. Bij werken op zondag moeten zij in principe per 52 weken minimaal 13 zondagen vrij zijn.

 

7.4    Vakantiedagen tijdens ziekte of non-actiefstelling


Mag u als werkgever vakantiedagen die tijdens ziekte of bij non-actiefstelling zijn opgenomen door uw werknemer, feitelijk ook van het verlofsaldo afboeken? Zijn er omstandigheden waarbij dit wel of juist niet mag?

 

Feiten

Een werknemer functioneerde niet naar behoren. De werkgever deelde hem dit mee waarna de werknemer nog enige tijd doorwerkte. Een paar maanden later, op 28 februari 2023, meldde de werknemer zich ziek. Op 24 april 2023 werd hij door de werkgever op non-actief gesteld/vrijgesteld van werk. In die periode had hij 15 vakantiedagen opgenomen. Het betrof hier een reeds vóór de ziekmelding vastgestelde vakantie. De werknemer was het er niet mee eens dat deze dagen van zijn verlofsaldo werden afgeboekt door de werkgever en ging hierover procederen.

 

Oordeel gerechtshof

Bij de kantonrechter kreeg de werknemer ongelijk. Bij het gerechtshof had hij meer succes. Het gerechtshof verklaarde dat de 15 opgenomen vakantiedagen niet ten laste van zijn vakantiesaldo mochten worden gebracht. Het hof verwees daarbij naar een eerder arrest van de Hoge Raad van 17 november 2023. In dat arrest verwees de Hoge Raad naar de wet waarin – voor zover van belang – staat: “Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer tijdens een vastgestelde vakantie ziek is, gelden niet als vakantie, tenzij in een voorkomend geval de werknemer daarmee instemt. (…)”.

 

Vakantie al gemeld vóór ziekte?

Deze bepaling beoogt ervoor zorg te dragen dat een werknemer die vóór of tijdens een al vastgestelde vakantie ziek wordt, deze vakantiedagen behoudt zodat hij die op een later moment kan benutten. Dit betekent dan ook dat een werknemer uitdrukkelijk en gericht moet instemmen met het afboeken van vakantiedagen, telkens wanneer de omstandigheid die aanleiding geeft tot het verzuim zich feitelijk voordoet of heeft voorgedaan.

 

Niet ten laste van vakantietegoed

Er was in deze zaak niet gesteld of gebleken dat de werknemer uitdrukkelijk en gericht had ingestemd met het afboeken van de 15 door hem tijdens de periode van ziekte/op non-actiefstelling opgenomen vakantiedagen. De consequentie was dat de werkgever deze dagen niet ten laste van het vakantiesaldo van de werknemer mocht brengen.

 

7.5    WIA ‘praktisch beoordelen’ vanaf juli 2024


Het UWV kampt met achterstanden waar het gaat om de beoordelingen van WIA-aanvragen als gevolg van een tekort aan verzekeringsartsen. Om bij de artsen lucht te creëren, wordt vanaf 1 juli 2024 een praktische beoordeling gehanteerd in plaats van een theoretische.

 

Om het tekort aan artsen het hoofd te bieden, is al eerder (in oktober 2022) de vereenvoudigde beoordeling voor 60-plussers ingevoerd. Deze regeling liep tot eind 2024. Deze vereenvoudigde beoordeling kwam erop neer dat – als werkgever en werknemer daarmee akkoord gaan – een zieke 60-plus werknemer bij einde wachttijd een WGA 80-100-uitkering toegekend kreeg, zonder dat daar een verzekeringsarts aan te pas komt. Wel is het zo dat als er een loonsanctie is opgelegd of er is sprake van vrijwillige verlenging van de loonbetaling, gekeken wordt naar het oorspronkelijke einde van de wachttijd. Dus als dat nog in 2024 lag, dan kan vanaf 2025 toch de vereenvoudigde beoordeling worden uitgevoerd.

 

Volgens de regels tot 1 juli 2024 werd bij werknemers die nog inkomsten uit arbeid hadden zowel een praktische als een theoretische beoordeling (een schatting van wat de werknemer in theorie nog kon verdienen) uitgevoerd. Vervolgens bepaalde de beoordeling met de laagste mate van arbeidsongeschiktheid het wel of niet toekennen van een WIA-uitkering. Met de maatregel Praktisch beoordelen wordt de theoretische schatting, wanneer een praktische beoordeling mogelijk is, achterwege gelaten. Naar verwachting kunnen hierdoor jaarlijks zo’n 2.000 tot 3.000 extra WIA-claimbeoordelingen worden uitgevoerd. De maatregel is ingegaan per 1 juli 2024 voor een periode van drie jaar.

 

Let op:

De werkwijze ‘praktisch beoordelen’ is van toepassing op alle WIA-beoordelingen die betrekking hebben op een datum of een periode op of na 1 juli 2024. De werkwijze geldt dus voor een WIA-claimbeoordeling, een WIA-herbeoordeling, de beoordeling van herleving van een beëindigd WIA-recht en de beoordeling van het later ontstaan van een WIA-recht.

 

7.6    UWV mag WIA-voorschot toerekenen aan eigenrisicodrager


De Centrale Raad voor Beroep (hierna: CRvB) heeft geoordeeld dat na de wetswijziging op 1 januari 2022 het UWV voorschotten op de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor een zieke medewerker in rekening mag brengen bij een eigenrisicodrager.

 

Eigenrisicodrager WIA

Een thuiszorgorganisatie was een zogenoemde eigenrisicodrager voor de WIA. Dit houdt in dat het bedrijf zelf na twee jaar ziekte van de werknemer het risico draagt voor de WIA-uitkering als daar recht op is. De eigenrisicodrager is in financieel opzicht verantwoordelijk én heeft ook een re-integratieplicht. Als een werknemer recht heeft op een WIA-uitkering, stelt het UWV de eigenrisicodrager van die toekenning op de hoogte met de mededeling dat de uitkering voor rekening van de eigenrisicodrager komt (toerekening). Het UWV betaalt vervolgens de WIA-uitkering aan de werknemer en factureert die kosten maandelijks aan de eigenrisicodrager (verhaal).

 

Voorschotten op WIA-uitkering

Een werknemer van de thuiszorgorganisatie vroeg, nadat zij twee jaar arbeidsongeschikt was geweest, een WIA-uitkering aan bij het UWV. Het UWV kon door achterstanden niet op tijd vaststellen of de werknemer recht had op een WIA-uitkering en keerde daarom, in afwachting van de WIA-keuring, voorschotten uit. Het UWV bracht de voorschotten in rekening bij de thuiszorgorganisatie, die daartegen in beroep ging. Bij de rechtbank kreeg de thuiszorgorganisatie nog gelijk, maar in hoger beroep stelde de CRvB het UWV in het gelijk.

 

Verhalen vanaf 1 januari 2022 mogelijk

Op 1 januari 2022 is de WIA namelijk gewijzigd en is een bepaling opgenomen dat het UWV WIA-voorschotten mag verhalen op eigenrisicodragers. In de gewijzigde wet staat echter niet expliciet dat het UWV de voorschotten ook mag toerekenen aan de eigenrisicodrager. Volgens de CRvB zou de gewijzigde bepaling over het verhalen van voorschotten zinloos zijn als het UWV deze niet zou mogen toerekenen. Het toerekenen van de voorschotten is namelijk een noodzakelijke stap om de voorschotten te kunnen verhalen op de eigenrisicodragers.

 

…maar vóór 1 januari 2022 niet

De CRvB geeft het UWV dus gelijk. Het UWV mocht de betaalde voorschotten in rekening brengen bij de thuiszorgorganisatie. Eerder oordeelde de CRvB dat het UWV dit niet mocht, maar die zaak speelde vóór de wetswijziging van 1 januari 2022.

 

Let op:

Deze uitspraak is dus van belang in zaken die spelen ná de wetsaanpassing van 1 januari 2022.

 

7.7    Voorgenomen hervormingen concurrentiebeding


Het voornemen bestaat om het concurrentiebeding te hervormen. In de eerste helft van 2024 is het wetsvoorstel aanscherping concurrentiebeding ter internetconsultatie aangeboden. In de internetconsultatie zijn de volgende voorgenomen wijzigingen opgenomen:

- De duur van het concurrentiebeding moet schriftelijk worden aangegeven, waarbij geldt dat een concurrentiebeding met een langere duur dan 12 maanden nietig is. Ontbreken de vermelding en de schriftelijke motivering voor die duur, dan is het beding ook nietig.

- De geografische reikwijdte moet verplicht schriftelijk worden vermeld en worden gemotiveerd op straffe van nietigheid.

- Er gaat een verplichte motivering gelden waaruit moet blijken welke zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen de werkgever heeft die een concurrentiebeding rechtvaardigen. Ontbreekt de motivering, dan is het concurrentiebeding nietig.

- Er komt een verplichte vergoeding van 50% van het maandsalaris – vooruit te betalen – als de werkgever de werknemer aan het concurrentiebeding wil houden. Betaalt de werkgever de vergoeding niet dan wel niet op tijd, dan kan hij de werknemer niet aan het beding houden. Stel dat de werkgever de voormalige werknemer 12 maanden aan het concurrentiebeding wil houden, dan moet hij dus een vergoeding van 6 maandsalarissen betalen uiterlijk op de laatste dag van het dienstverband. Als de werkgever niet op tijd betaalt, dan geldt het beding dus niet, maar dan is de werkgever nog wel gehouden om de vergoeding te betalen.

- Uiterlijk een maand voor afloop van het dienstverband moet de werkgever de werknemer schriftelijk laten weten of hij de werknemer wil houden aan het beding en zo ja, voor hoe lang. Voor die duur moet hij dan de genoemde vergoeding betalen.

De voormalig minister heeft een wettelijke regeling verkend om concurrentiebedingen nietig te laten zijn als een werknemer 1,5 keer modaal of minder verdient en heeft hierover op 17 juni 2024 een Kamerbrief verzonden. De verkenning vond plaats naar aanleiding van een motie hierover. Het opnemen van zo’n salarisgrens beperkt echter de mogelijkheden van werkgevers nog verder om hun gerechtvaardigde belangen te beschermen. Hiervoor is daarom op verschillende punten een nadere onderbouwing en uitwerking nodig. De voormalig minister heeft het oordeel en de beslissing hierover aan het volgende kabinet gelaten.

 

Let op:

Er is nog geen definitief wetsvoorstel verschenen. Als dat er is, moet dit ook nog door de Tweede en Eerste Kamer heen. Het is daarom nog niet bekend vanaf wanneer de voorgenomen wijzigingen in zouden moeten gaan.


7.8    Hervorming WW


In het hoofdlijnenakkoord dat PVV, VVD, NSC en BBB op 16 mei 2024 sloten, is het plan opgenomen om de WW vanaf 2027 te hervormen. Hoe deze hervorming plaatsvindt, is nog niet nader uitgewerkt. Gedacht wordt aan het verlengen van de opzegtermijn van arbeidscontracten, in combinatie met een poortwachterstoets of een verkorting van de duur van de WW-uitkering naar 18 maanden. In 2025 worden verschillende opties verder uitgewerkt.

 

Let op:

Als de bekorting van de duur van de WW-uitkering doorgaat, dan betekent dit ook dat er sprake is van een bekorting van de duur van de WGA-loongerelateerde uitkering, omdat deze immers een-op-een gelijk is aan de duur van de WW-uitkering.

 

7.9    Meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk?


Er is een wetsvoorstel Vereenvoudiging banenafspraak en quotumregeling ingediend bij de Tweede Kamer. Deze wet moet werkgevers over de streep trekken waar het gaat om het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking.

Banenafspraak

De banenafspraak is in 2013 gemaakt door kabinet en vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. Zij spraken af te zorgen voor 125.000 extra banen bij gewone werkgevers voor mensen met een arbeidsbeperking. Dat aantal willen ze in 2026 bereiken. Eind 2022 stond de teller op ruim 81.000 banen. 

 

Dezelfde banenafspraak voor overheid en bedrijfsleven

Momenteel hebben de overheid en het bedrijfsleven aparte quota die ze moeten halen om uiteindelijk de 125.000 extra banen te realiseren. De bedoeling is nu te komen tot één banenafspraak, zodat het niet meer uitmaakt bij welke werkgever iemand werkt. De overheid loopt momenteel achter bij het realiseren van genoeg banen. Daarom moeten overheidswerkgevers eerst meer banen creëren, voordat dit onderscheid tussen de markt en de overheid verdwijnt.

 

Quotumregeling

De banenafspraak kent als stok achter de deur een quotumregeling voor als werkgevers het afgesproken aantal banen niet realiseren. Slagen ze hier namelijk niet in, dan volgt een heffing. Deze quotumregeling is echter herhaalde malen uitgesteld en nog steeds niet ingevoerd. In de nieuwe wet blijft de quotumregeling bestaan. 

 

Tip!

Werkgevers die goed scoren binnen de quotumregeling krijgen een bonus in de vorm van een hogere LKV-vergoeding.

 

Let op:

Het betreft een wetsvoorstel en moet nog door de Tweede en Eerste Kamer worden goedgekeurd.

 

7.10 Initiatiefwetsvoorstel wettelijk rouwverlof

In juli 2024 is een initiatiefwetsvoorstel Invoering rouwverlof ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel zorgt voor een wettelijke basis van het rouwverlof. Op dit moment bestaat er slechts recht op kort verzuimverlof bij overlijden van verwanten. Dit verlof is afhankelijk van de mate van verwantschap en duurt vaak slechts tot de dag van de uitvaart. Veelal is dit geregeld in de cao.

 

Duur en voorwaarden opname rouwverlof

Het wettelijk rouwverlof in het wetsvoorstel wordt ingezet bij het overlijden van een partner als de werknemer zorg draagt voor één of meer minderjarige kinderen of bij het overlijden van een minderjarig kind. Werknemers die in deze situatie verkeren, krijgen de mogelijkheid ten minste eenmaal de wekelijkse arbeidsduur rouwverlof op te nemen. De werkgever is verplicht dit verlof door te betalen.

 

Het verlof is flexibel op te nemen vanaf de dag na de uitvaart/crematie tot één jaar na het overlijden van de dierbare.

 

Het is mogelijk ten gunste van de werknemer van de minimumduur af te wijken of het rouwverlof in meer situaties van toepassing te laten zijn. Werkgevers kunnen wel aanvoeren dat sprake is van een zwaarwegend bedrijfsbelang waardoor opname niet mogelijk is.

 

Financiële gevolgen

De financiële gevolgen voor werkgevers worden geschat op vier miljoen euro per jaar. Naar alle waarschijnlijkheid wordt een deel van deze kosten reeds gemaakt door werkgevers, maar zijn deze nu ondergebracht in ziekteverzuim of bestaande, niet-wettelijke regelingen voor rouwverlof.

 

Let op:

Het wetsvoorstel moet nog behandeld worden in de Tweede Kamer. Daarna moet zowel de Tweede als Eerste Kamer nog met het wetsvoorstel instemmen.

 

7.11 Notificatieplicht voor terbeschikkingstelling arbeidskrachten

 

Vanaf oktober 2023 ligt er al een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer om een publiek toelatingsstelsel in te voeren voor ondernemingen of voor rechtspersonen die arbeidskrachten ter beschikking stellen (de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten).

 

Betekenis voor uitleners

Het komt erop neer dat uitleners, zoals uitzendbureaus, vanaf een nog nader te bepalen datum alleen arbeidskrachten ter beschikking mogen stellen als zij daartoe door de minister van SZW zijn toegelaten. Om toegelaten te kunnen worden, moeten ze aan een aantal voorwaarden – het normenkader – voldoen. Zo dienen ze een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te overleggen en financiële zekerheid stellen door een waarborgsom te voldoen. Daarnaast dienen zij eerst bij de aanvraag en vervolgens periodiek aan te tonen dat zij voldoen aan relevante arbeidswetten en fiscale en socialezekerheidswetten in de sector. 

 

Verzoek om toelating

Een uitlener moet straks bij het Ministerie van SZW een verzoek tot toelating indienen. Wanneer de uitlener aan de voorwaarden voldoet voor toelating en daadwerkelijk wordt toegelaten, mag hij arbeidskrachten ter beschikking gaan stellen. 

 

Wie vallen er onder uitleners?

De wet richt zich op partijen die arbeidskrachten – dus ook zzp’ers – ter beschikking stellen aan derden (zoals bedoeld in de WAADI) en waarbij geen sprake is van collegiale uitleen of in- en uitlenen binnen concernverband. Er komen op voorhand geen sectorale uitzonderingen in de wetgeving terug. Pas als blijkt dat de toelatingsplicht te veel gaat vragen van een bepaalde sector kan een uitzondering worden gemaakt.

 

Onder uitleners vallen onder meer:

- Uitzenders

- Detacheerders

- Uitleners van zzp’ers

 

Ontheffing

Betreft het bedrijven die in zeer beperkte mate arbeidskrachten ter beschikking stellen, dan kunnen ze om ontheffing verzoeken waarbij de volgende voorwaarden gelden:

- er is over een periode van minimaal 12 maanden salaris betaald;

- het bedrag dat is betaald aan mensen die ter beschikking zijn gesteld, is minder dan 10% van de loonsom;

- het totale bedrag dat is betaald aan mensen die ter beschikking zijn gesteld, is minder dan €.

Betekenis voor inleners

Inleners mogen bij invoering van deze wet alleen nog zakendoen met door de minister toegelaten uitleners. Ze krijgen via een openbaar register inzicht in de uitleners die op basis van het toelatingsstelsel rechtmatig arbeidskrachten ter beschikking mogen stellen.

 

Toezicht en handhaving

De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de toelatingsplicht en kan uitleners én inleners beboeten als zij zich niet aan de regels van het toelatingsstelsel houden.

 

Let op:

Het betreft een wetsvoorstel en moet nog door de Tweede en Eerste Kamer worden goedgekeurd. De oorspronkelijk beoogde ingangsdatum 2026 is wederom uitgesteld, omdat het aanwijzen van de dienst die de wet moet gaan uitvoeren complexer is dan voorzien. Onderzocht wordt nog of de rol van de toelatende instelling binnen het Ministerie van SZW kan worden uitgevoerd. Hierover wordt in januari 2025 uitsluitsel verwacht. De minister hoopt dan ook een nieuwe beoogde ingangsdatum te kunnen laten weten. In de Tweede Kamer is op 17 december 2024 een motie aangenomen waarin de regering verzocht wordt om te streven naar 1 juli 2026 als ingangsdatum.

 

7.12 Overwerktoeslag voor parttimers


Het Hof van Justitie van de EU (hierna: HvJ EU) heeft geoordeeld dat parttimers die extra uren werken boven hun parttime contract, recht hebben op een toeslag over die extra gewerkte uren als werknemers die fulltime werken, ook een dergelijke overwerktoeslag krijgen. Het HvJ EU oordeelde namelijk dat anders sprake is van een ongerechtvaardigde, ongelijke behandeling van parttimers ten opzichte van fulltimers.

 

 

Wat speelde er?

Het ging in deze zaak om verpleegkundigen in Duitsland, werkzaam bij een medisch laboratorium. De normale wekelijkse arbeidstijd van een voltijds werknemer bedroeg gemiddeld 38,5 uur per week. Op grond van de toepasselijke cao gold een toeslag van 30% voor overuren, maar alleen voor uren buiten de arbeidstijd per kalendermaand van een voltijds werknemer.

 

Twee verpleegkundigen die in deeltijd werkten, vonden dat ook zij recht hadden op die toeslag, waar het ging om de uren die zij buiten de in hun arbeidsovereenkomsten overeengekomen arbeidsduur werkten tot aan de grens van 38,5 uur. De praktijk was dat dergelijke uren betaald werden als ‘gewone uren’.

 

Let op:

Een dergelijke bepaling is ook in Nederlandse cao’s niet ongebruikelijk. Dit houdt in dat het oordeel van het HvJ EU dus relevant is voor de Nederlandse praktijk en voor de cao-onderhandelingstafel.

 

Ongerechtvaardigde ongelijke behandeling

Het HvJ EU overwoog onder meer dat de regeling de werkgever zou kunnen aanmoedigen om overuren juist op te leggen aan deeltijdwerkers in plaats van voltijdwerkers, omdat ze in ieder geval over een deel van de extra uren geen toeslag hoefden te betalen. Er was volgens het HvJ EU geen sprake van een nadeel voor voltijdwerkers. Immers, als extra uren meteen als overuren gaan gelden, worden voltijdwerkers en deeltijdwerkers op dezelfde wijze behandeld.

 

Het komt er dus op neer dat de afgesproken arbeidsduur als maatstaf én uitgangspunt moet gelden. Het HvJ EU acht het verschil in beloning van uren buiten de afgesproken arbeidsduur in strijd met de Deeltijdrichtlijn.

 

Let op:

Het risico bestaat dat deeltijders op basis van deze rechtspraak mogelijk met een loonvordering tot vijf jaar terug kunnen komen.

 

Let op:

Check de cao of de arbeidsvoorwaarden die gelden binnen uw bedrijf. Een bepaling die regelt dat overwerktoeslag alleen hoeft te worden betaald over de uren boven fulltime, is mogelijk niet geldig. Het risico bestaat immers dat ook aan de parttimers die meer uren werken dan hun contractuele uren in afwijking van de cao de overwerktoeslag moet worden uitbetaald.

 

7.13 Opstarttijd kwalificeert als werktijd


De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de tien minuten die een callcentermedewerker voorafgaand aan zijn werktijd aanwezig moest zijn, moet worden gezien als betaalde werktijd.

 

Feiten

In deze zaak ging het om een werknemer van een callcenter die tien minuten voor aanvang van zijn dienst aanwezig moest zijn. Er was discussie ontstaan over de vraag of de werknemer volgens de bij de werkgever van toepassing zijnde planningsregels verplicht was om tien minuten voor aanvang van een ingeroosterde dienst aanwezig te zijn en om voorbereidende werkzaamheden te verrichten.

Inlogtijd is arbeidstijd

De werknemer was van oordeel dat het hier arbeidstijd betrof en dat die dus ook beloond moest worden. Zijn werkgever was het hier niet mee eens. Zowel de rechter als het hof stelde de werknemer eerder in het gelijk.

 

Hoge Raad

Ook de Hoge Raad oordeelde dat het hier inderdaad gaat om tijd die niet ter vrije beschikking staat van de werknemer en dat deze tijd dus aangemerkt moet worden als arbeidstijd. De werknemers moesten immers vooraf aanwezig zijn om te kunnen inloggen, zodat ze precies op tijd konden aanvangen met hun werkzaamheden.

 

Let op:

Als u als werkgever eist dat uw werknemer eerder aanwezig is om voorbereidende handelingen te verrichten, kwalificeert dat dus als arbeidstijd die verloond moet worden.

 

7.14 WW-recht na opname tussentijds opzegbeding in beëindigingsovereenkomst

 

Heeft een werknemer recht op een WW-uitkering als hij een beëindigingsovereenkomst sluit met zijn werkgever als pas in die overeenkomst de mogelijkheid wordt opgenomen om de arbeidsovereenkomst tussentijds te beëindigen? Het UWV vond van niet, de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders.

 

Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet opzegbaar

Als partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met elkaar aangaan, waarbij de einddatum op een kalenderdatum is bepaald, zijn ze in beginsel gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst aan elkaar verbonden. Dit houdt in dat ze – bijzondere omstandigheden zoals een ontslag op staande voet daargelaten – niet tussentijds uit elkaar kunnen gaan.

 

Uitzondering: tussentijds opzegbeding

Dit is anders als er een beding inzake tussentijdse opzegging is overeengekomen. In dat geval kan de werknemer met inachtneming van de geldende opzegtermijn het dienstverband tussentijds beëindigen.

 

Ook de werkgever heeft de mogelijkheid om in dat geval de arbeidsovereenkomst tussentijds te laten beëindigen, maar daarvoor geldt wel dat hij afhankelijk van de ontslagreden naar het UWV moet om een ontslagvergunning te krijgen dan wel naar de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te laten ontbinden.

 

Daarnaast behoort een beëindiging met wederzijds goedvinden – meestal vastgelegd in een beëindigingsovereenkomst – tot de mogelijkheden.

 

Later overeengekomen tussentijds opzegbeding

Kan een beding inzake tussentijdse opzegging ook later worden overeengekomen en zo ja, wat betekent dat voor de eventuele WW-rechten van een werknemer? Het UWV was van oordeel dat een beding inzake tussentijdse opzegging alleen overeengekomen mag worden in een addendum op de arbeidsovereenkomst dan wel in de cao vermeld moet zijn. Het was, met andere woorden, naar het oordeel van het UWV niet mogelijk om een dergelijk beding bijvoorbeeld op te nemen in een beëindigingsovereenkomst. In dat geval zou namelijk een uitsluitingsgrond voor het recht op WW gelden.

 

Let op!
Uitsluitingsgronden zijn objectieve criteria aan de hand waarvan het UWV bepaalt of het recht op WW-uitkering ook tot uitbetaling kan komen. Voorbeelden van uitsluitingsgronden zijn het niet in acht nemen van de geldende opzegtermijn, detentie en verblijf in het buitenland anders dan wegens vakantie.

 

Oordeel Centrale Raad van Beroep

De Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter, heeft geoordeeld dat er in de WW wat betreft de uitsluitingsgrond bij tijdelijke contracten verwezen is naar de mogelijkheid in het Burgerlijk Wetboek om een beding inzake tussentijdse opzegging overeen te komen. Een dergelijk beding moet schriftelijk worden aangegaan. Er staat niet vermeld op welk moment. De conclusie van de CRvB is dan ook dat een dergelijk beding dus ook later nog kan worden opgenomen in een beëindigingsovereenkomst. Er is dan geen sprake van een uitsluitingsgrond.

 

7.15 Ontbinding arbeidsovereenkomst ondanks geestelijke problemen bij niet-nakomen re-integratieverplichting

 

Een rechter ontbond de arbeidsovereenkomst van een werknemer die zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte niet nakwam. Het opzegverbod dat geldt bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte was in dit geval niet van toepassing. De rechter kende echter wel een transitievergoeding toe.

 

De casus
Een werknemer die werkt als medewerker bediening in een Beach Resort meldt zich ziek. De bedrijfsarts geeft aan dat hij weliswaar ongeschikt is voor het eigen werk, maar dat de werknemer wel kan re-integreren in aangepaste werkzaamheden, bijvoorbeeld in administratieve taken. Vervolgens lukt het niet om met de werknemer een afspraak te maken voor het opstellen van een plan van aanpak voor de re-integratie. De werknemer krijgt een oproep om op een vastgestelde datum en tijd het plan van aanpak te komen opstellen. Indien hij niet komt, volgt een loonstop. De werknemer komt niet, waarna de aangekondigde loonstop wordt geëffectueerd.

 

Deskundigenoordeel
De werkgever vraagt vervolgens een deskundigenoordeel aan bij het UWV. Daarin wordt geoordeeld dat de werknemer onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie.

 

Verzoek ontbinding arbeidsovereenkomst zonder transitievergoeding

Uiteindelijk stapt de werkgever naar de kantonrechter en verzoekt om een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer zonder toekenning van de transitievergoeding. De bewindvoerder van de werknemer voert daar verweer.

 

Kantonrechter: werknemer wel verwijtbaar, maar niet ernstig

De rechter overweegt dat het opzegverbod van kracht is nu de werknemer arbeidsongeschikt is wegens ziekte, maar in dit geval is het niet van toepassing, omdat deze zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. Bijkomend punt is dat het handelen van de werknemer niet geheel los kan worden gezien van zijn geestelijke problemen. Hij is paranoïde psychotisch, met als gevolg dat hij fases heeft waarin hij zich opsluit en contact afhoudt. Het is aannemelijk dat de werknemer zich door zijn psychische problemen niet steeds bewust is geweest van zijn re-integratieverplichtingen. Het maakt dat het verwijtbaar handelen van de werknemer niet kwalificeert als ernstig verwijtbaar handelen.

 

Ontbinding arbeidsovereenkomst, maar met transitievergoeding

De werkgever in kwestie heeft volgens het boekje gehandeld en heeft de juiste stappen gevolgd:

 

1.   De werkgever heeft de werknemer schriftelijk aangemaand tot nakoming van de re-integratieverplichtingen;

2.   Zij heeft om die reden de betaling van het loon gestaakt;

3.   Daarnaast beschikt zij over een deskundigenoordeel van het UWV over de re-integratie door werknemer.

 

Er volgt daarom een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar met toekenning van de transitievergoeding. De bewindvoerder van de werknemer wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.


 


4 juli 2025
Aankondiging maatregelen 8 e Actieprogramma Onlangs zijn de hoofdlijnen van het 8 e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (8 e AP) bekend gemaakt. Het 8 e AP is een belangrijke basis voor de mestregels voor de periode 2026 t/m 2029 en daardoor ook voor u van belang. Doel en procedure 8 e AP Iedere EU-lidstaat moet, met een Actieprogramma Nitraatrichtlijn, aangeven welke maatregelen genomen worden om de waterkwaliteit verder te verbeteren. Het 8 e AP gaat over de periode 2026 t/m 2029 en moet voor 1 januari 2026 definitief zijn. Niet alle maatregelen zullen direct ingaan. De aangekondigde maatregelen zijn pas van toepassing als deze in Nederlandse wet- en regelgeving zijn opgenomen. Insteek minister van LVVN De minister wil de huidige maatregelen uit het 7 e AP en de derogatiebeschikking voortzetten. Dit betekent voor u dat de meeste huidige ‘mestregels’ van toepassing blijven. De minister geeft daarnaast aan dat aanvullende (generieke) maatregelen nodig zijn om de waterkwaliteit verder te verbeteren. Is de waterkwaliteit in uw gebied in orde? Dan kunt u te maken krijgen met versoepelingen. Echter, dit zal vooralsnog beperkt zijn. Voorgestelde (generieke) maatregelen Zoals aangegeven blijven de meeste (generieke) maatregelen voor u van toepassing. De minister heeft onlangs enkele specifieke maatregelen benoemd. Bufferstroken De verplichte bufferstroken blijven van toepassing. Ligt uw bedrijf in een gebied met klei of veen? En is de waterkwaliteit goed? Dan wordt de verplichte bufferstrook mogelijk 1 meter (i.p.v. standaard 3 meter). Rustgewassen Op de zandgronden ‘noord’ en ‘midden’ blijft, vanuit de mestregels, de 1:4-teelt van rustgewassen gelden. Heeft u een bedrijf in het zuidelijk zandgebied of op löss? Dan moet u waarschijnlijk rustgewassen telen volgens een 1:3-teelt. Misschien dat u ook kunt kiezen voor een 2:6-teelt. Waarschijnlijk mag u dan, binnen een periode van 6 jaar, zelf kiezen in welke twee jaar u het rustgewas teelt. De regel is dan iets soepeler, maar nog steeds een flinke aanscherping van de 1:4-eis. Stikstofgebruiksnorm Bepaalde stikstofgebruiksnormen worden verlaagd. De aanpassingen worden afhankelijk van de grondsoort, het gewas en de waterkwaliteit. Heeft u een bedrijf in het zuidelijk zandgebied of op löss? En past u graslandvernietiging toe? Dat wordt de stikstofnorm van het opvolgende gewas waarschijnlijk afhankelijk van de aanwezige hoeveelheid stikstof in de bodem. Fosfaatgebruiksnorm U kunt met een aanscherping van de fosfaatnorm te maken krijgen als uw bedrijf in een gebied ligt waar de fosfaatnorm van het oppervlaktewater nog niet gehaald wordt. Ook kan het zijn dat u infiltratiegreppels aan moet leggen om afspoeling van fosfaat te voorkomen. Dit laatste geldt dan waarschijnlijk bij de teelt van bepaalde gewassen op bouwland. Vanggewas na mais op alle klei- een veengrond Het plan is om de verplichting voor de teelt van een vanggewas na mais verder uit te breiden naar alle klei- en veengronden. Op klei/veen geldt deze verplichting op dit moment alleen als u derogatie heeft en het perceel in een NV-gebied ligt. Behoud grasland Grasland heeft t.o.v. bouwland een positief effect op de waterkwaliteit. Het voornemen is dan ook om maatregelen te nemen om het areaal grasland te behouden. Op dit moment is nog niet bekend hoe dit wordt uitgewerkt. Ongetwijfeld bent u benieuwd welke maatregelen voor u gaan gelden. Houdt de berichtgeving goed in de gaten. Start doelsturing in 8 e Actieprogramma De minister en de sector willen op termijn naar een systeem op basis van doelsturing. Het is de bedoeling dat in het 8 e AP de eerste stappen worden gezet voor doelsturing op het gebied van de waterkwaliteit. Systeem doelsturing Met doelsturing is het de bedoeling dat u op uw bedrijf aan (bedrijfsspecifieke) doelen voldoet op het gebied van bijvoorbeeld mineralenverliezen, waterkwaliteit en/of ammoniakemissie. U bepaalt, binnen kaders, zelf welke maatregelen u neemt om deze doelen te bereiken. Bij een goed werkend systeem en goede resultaten kunnen (generieke) maatregelen verminderen. Doelsturing binnen het 8 e AP Binnen het 8 e AP is het de bedoeling dat een aantal bedrijven vrijwillig kunnen deelnemen aan doelsturing op bedrijfsniveau, dat gericht is op het verbeteren van de waterkwaliteit van het grondwater. Het gaat hierbij om doelsturing bij de teelt van gewassen. Alternatief systeem kan leiden tot minder generieke maatregelen Met dit alternatieve systeem moet u uw keuzes, bijvoorbeeld het bemestingsniveau, onder andere baseren op N-mineraalmetingen en het stikstofbodemoverschot. Als u hiermee bepaalde resultaten haalt, kunnen in 2029 enkele generieke maatregelen voor u wellicht vervallen. Dit systeem van doelsturing moet nog verder worden uitgewerkt. Heeft u interesse in doelsturing? Houd de verdere ontwikkelingen in de gaten. Eerste uitwerking ‘van het stikstofslot af’ De stikstofproblematiek in Nederland is al jaren enorm groot. Onlangs heeft de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel haar eerste plannen, om Nederland van het stikstofstofslot te halen, bekend gemaakt. Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel Het kabinet heeft begin dit jaar deze commissie aangesteld. De commissie bestaat uit diverse ministers en staatssecretarissen van het huidige kabinet. Aanpak via vier sporen De commissie heeft in haar eerste plannen gekozen voor een ‘viersporenaanpak’. De aanpak, en de maatregelen die hieruit volgen, moeten nog verder worden uitgewerkt. De vier sporen zijn: · Spoor 1: aanpassing van het vergunningenstelsel. · Spoor 2: maatregelenpakket natuurbehoud en -herstel. · Spoor 3: impact van uitspraken (intern salderen). · Spoor 4: inzet op Europees niveau. Maatregelen landbouwsector Vooral binnen ‘spoor 2’ worden maatregelen voor de landbouwsector genoemd, zoals: · Vrijwillige extensiveringsregeling melkveehouderij. · Nieuwe vrijwillige beëindigingsregeling. · Verdere ontwikkeling doelsturing. · Regionale aanpak, zoals het instellen van een zone (250 meter) rondom de natuurgebieden de Veluwe en de Peel, waarvoor extra opgaven gaan gelden. · Extra budget voor Agrarisch natuurbeheer voor gebieden ‘met de hoogste prioriteit’. Nadere besluitvorming in augustus 2025 De commissie werkt de komende maanden de vergunningssystematiek en de maatregelen verder uit. In augustus worden vervolgbesluiten genomen. Ook komt er dan meer duidelijkheid over de financiering van de maatregelen. Daarnaast worden dan de benodigde wijzigingen in wet- en regelgeving in gang gezet. Wilt u eens sparren over ‘stikstof’ en de eventuele gevolgen/mogelijkheden voor uw bedrijf? Neem dan contact met ons op. Vanaf 2026 controle gewasrotatie-eis GLMC 7 Vanaf 2026 zullen veel bedrijven te maken hebben met de gewasrotatie-eis uit het GLB. Dit geldt ook voor huidige derogatiebedrijven die vanaf 2026 grasland omzetten in bouwland en daardoor onder de 75% gras komen. Gewasrotatie-eis GLMC 7 Als u GLB-subsidies wilt ontvangen moet u aan de conditionaliteiten voldoen, zoals de gewasrotatie-eis vanuit GLMC 7. Hiervoor moet u aan de volgende voorwaarden voldoen: · Op minimaal 1/3 van uw bouwland moet u, op bedrijfsniveau, jaarlijks een ander gewas (andere gewascode) telen dan in het voorgaande jaar. Dit mag u ook invullen met een volgteelt na de hoofdteelt, mits u de volgteelt laat staan tot de hoofdteelt in het opvolgende jaar. · Op ieder perceel bouwland moet u ieder vierde jaar een ander gewas (andere gewascode) als hoofdteelt telen. Heeft u meer dan ‘75% gras’? Dan bent u vrijgesteld van bovenstaande twee voorwaarden. Rustgewas op zand- en lössgrond blijft verplicht Heeft u percelen op zand- of lössgrond? Dan moet u ook voldoen aan de rustgewasverplichting vanuit de ‘mestwetgeving’. Vanaf 2026 controle op andere hoofdteelt Voor de voorwaarde ‘op ieder perceel bouwland ieder vierde jaar een ander gewas (gewascode) als hoofdteelt’ kijkt RVO naar de afgelopen drie jaar. Of u in die drie jaar een vrijstelling heeft gehad of het perceel uit gebruik heeft gegeven maakt geen verschil. Gewascode is ander gewas Als in 2023 t/m 2025 op een perceel altijd hetzelfde gewas is geteeld, dan moet u in 2026 een ander gewas (gewascode) telen. De gewascode is leidend. Hierdoor kunt u bijvoorbeeld i.p.v. snijmais (gewascode 259) MKS (gewascode 1935) telen. Let op dat de uitgevoerde teelt en de registratie aansluiten op de daadwerkelijke situatie. Aantal gewassen vrijgesteld De volgende gewassen zijn vrijgesteld van de rotatieplicht: gras, kruidachtige voedergewassen, bepaalde meerjarige teelten en braak. Deze gewassen mag u wel vier jaar achter elkaar telen. Aandachtspunt derogatiebedrijven In 2026 is derogatie niet meer van toepassing. Heeft u nu derogatie en wilt u vanaf 2026 grasland omzetten naar bouwland en komt u hierdoor onder de 75% grasland? Dan is de vrijstelling voor GLMC 7 niet meer van toepassing. Door de gewasrotatie-eis is continuteelt van bijvoorbeeld snijmais niet meer mogelijk. Heeft u nu derogatie? Let op uw vrijstelling als u in 2026 grasland wil omzetten. Ondersteuning schapensector De schapensector heeft het financieel zwaar. Aangezien de schapenhouderij een belangrijke publieke waarde heeft wil de minister de schapenhouders ondersteunen. Actieplan Schaap Voor de korte termijnondersteuning worden over de jaren 2024 en 2025 geen I&R-heffingen geïnd voor ‘UBN schaap’ en bijbehorende geboorte- en aanvoermeldingen. Voor de langere termijn is de inzet om de vergoeding voor publieke diensten in het kader van natuur- en landschapsbeheer te verhogen. Daarnaast wil de minister de sector ondersteunen bij de marktontwikkeling voor duurzame producten, zodat de schapenhouders (op termijn) een betere prijs ontvangen. Over 2024 en 2025 hoeft u geen I&R-heffingen te betalen voor ‘UBN schaap’. Het bedrag per bedrijf is vaak niet hoog, maar het geeft wel aan dat de minister de sector wil ondersteunen. Doorgeven wijzigingen GO De indieningsperiode voor de Gecombineerde opgave 2025 (GO) is voorbij. Welke wijzigingen kunt of moet u doorgeven en wat zijn eventuele gevolgen? Doorgeven wijzigingen U kunt t/m 15 oktober wijzigingen doorgeven door de GO aan te passen en opnieuw in te dienen. Andere gewascode als hoofdteelt Heeft u per abuis voor de hoofdteelt het verkeerde gewas opgegeven? Dan moet u de juiste gewascode doorgeven. Dit kan gevolgen hebben voor de stikstofgebruiksnorm. Het aanpassen van de gewascode heeft geen gevolgen voor de basispremie. Een ander gewascode kan wel gevolgen hebben voor de ecopremie, als voor het perceel een eco-activiteit is opgegeven die niet kan in combinatie met het aangepaste gewas. Vanggewas: wijziging gewas en/of andere zaaidatum of -periode Ook een wijziging in vanggewas (gewas en/of zaaidatum/-periode) moet u tijdig doorgeven. Een wijziging leidt niet tot een boete of korting voor ‘mest’ en het GLB, mits u aan alle voorwaarden blijft voldoen. Vergeten perceel opgeven Had u een perceel op 15 mei in gebruik en bent u dit vergeten op te geven? Dan moet u dit perceel alsnog opgeven. Voor ‘mest’ telt het perceel mee. Op het perceel kunt u geen GLB-subsidies meer aanvragen. Let op: het perceel telt wel mee voor het benodigd aantal punten en waarde binnen de ecoregeling. Intrekken eco-activiteit Voert u een eco-activiteit niet uit? Of voldoet u niet (meer) aan de voorwaarden? Dan moet u de eco-activiteit zo snel mogelijk en uiterlijk 15 oktober intrekken. Voldoet u op een deel van een perceel niet aan de voorwaarden? Dan kunt u het perceel splitsen en de eco-activiteit niet meer opgeven bij dat deel dat niet voldoet. Intrekken GLB-subsidie Voldoet een perceel of uw bedrijf niet (meer) aan bepaalde subsidievoorwaarden? Bijvoorbeeld omdat het perceel (tijdelijk) uit de landbouw wordt onttrokken? Dan moet u de aangevraagde GLB-subsidie intrekken. U haalt dan het vinkje voor de basispremie weg. Uiterlijk 15 oktober wijzigingen doorgeven RVO beoordeelt uw aangevraagde GLB-subsidies op basis van uw laatst ingediende GO. De aanvraag die u uiterlijk 15 mei hebt ingediend bepaalt wel de maximale hoogte van uw subsidies. Geef wijzigingen zo snel mogelijk en uiterlijk 15 oktober door. Heeft u vragen over eventuele gevolgen? Neem dan contact op met uw adviseur. Bedrijfsoverdracht en GLB Heeft u te maken met een bedrijfsoverdracht na 15 mei? Stel dan uw bedrijfstoeslag veilig. GLB-subsidies naar overnemer Om de subsidies door de overnemer te laten ontvangen moeten enkele zaken worden geregeld, zoals: · De overnemer is actief landbouwer op moment van overdracht. · De overdrager moet op 15 mei actief landbouwer zijn en blijven. · De GLB-aanvraag wordt overgedragen. Overzetten GO door RVO Bij een juridische wijziging, overdracht na overlijden of een overdracht naar eigen Burgerservicenummer kan RVO de GO-gegevens van de oorspronkelijke indiener overzetten. Hiervoor geldt wel een specifieke procedure van RVO. Heeft u te maken met een bedrijfsoverdracht? Neem dan contact met ons op. Naast het veiligstellen van GLB-subsidies spelen ook veel andere zaken. Kort nieuws Onderzaai bij mais telt niet als rustgewas Op zand- en lössgrond moet u eens in de vier jaar een rustgewas telen. U kunt hiervoor als hoofdteelt een aangewezen rustgewas telen. Als rustgewas telt ook: ‘een kort, vroeg geoogst gewas, gevolgd door een voor 1 september en na de oogst van de vorige teelt ingezaaid onbemest vanggewas’. Zaait u een vanggewas in als onderzaai bij de teelt van mais? Dan telt dit niet mee als rustgewas, ongeacht of u de mais vroeg oogst. De reden is dat het onbemeste vanggewas na de oogst van de hoofdteelt ingezaaid moet worden. Bij onderzaai voldoet u hier niet aan. Eco-activiteit rustgewas vanaf 2026 Teelt u een toegestaan rustgewas? Dan kunt u t/m 2025 voor het betreffende perceel in aanmerking komen voor de eco-activiteit ‘rustgewas’. Vanaf 2026 kunt u alleen voor deze eco-activiteit in aanmerking komen als u in minimaal één van de drie voorgaande jaren ook een rustgewas heeft geteeld. Dit betekent dat als u in 2026 een rustgewas teelt, dat u de eco-activiteit rustgewas alleen kunt toepassen als u in de jaren 2023, 2024 en/of 2025, op het perceel al een rustgewas hebt geteeld. Deze 1:3-eis gaat gelden voor alle grondsoorten. Handreiking BEX 2025 Past u BEX toe bij uw melkvee? Dan geldt dit jaar de ‘Handreiking BEX 2025’. Eén van de aanpassingen is dat de BEX vanaf dit jaar rekent met een hogere ammoniakemissie voor uw melkvee. Het gevolg is dat de stikstofexcretie (stikstofproductie) lager wordt. U hoeft dus minder stikstof te verantwoorden binnen uw mestbalans. Agenda T/m 30 juni • Zichtbare bedekking gras en klaver bij eco-activiteit ‘grasklaver’. T/m 31 augustus • Minimaal 80% bedekking met een toegestaan gewas bij eco-activiteit ‘groene braak’. T/m 30 september • Zichtbare bedekking gras, kruiden en vlinderbloemigen bij eco-activiteiten ‘kruidenrijk grasland’. • Zichtbare bedekking kruiden en vlinderbloemigen bij eco-activiteiten ‘kruidenrijke bufferstrook’. Voor deze eco-activiteiten geldt, t.a.v. de bedekking, een uitzondering als u op het perceel het ANLb-beheerpakket ‘plasdras voor weidevogels’ uitvoert. Uiterlijk 15 oktober • Wijzigingen GO doorgeven. Bepaalde wijzigingen doorgeven zodra dit bekend is, zoals bijvoorbeeld het intrekken van een eco-activiteit bij niet voldoen aan de voorwaarden. Over ons Wij verzorgen boekhouding, belastingaangifte en financieel advies voor ondernemers in het MKB en de agrarische sector, maar ook voor particulieren. Heeft u behoefte aan een persoonlijke adviseur die dicht bij u staat, uw behoeften begrijpt en met u meedenkt? Kijk hieronder voor de contactgegevens van een WEA vestiging bij u in de buurt. Onze kantoor: Naaldwijk Tel.0174 – 63 02 41 info@weanaaldwijk.nl WEA Accountants & Adviseurs kan niet garanderen dat deze informatie te allen tijde actueel en compleet is. WEA aanvaardt dan ook geen aansprakelijkheid voor directe of indirecte schade welke ontstaat naar aanleiding van het raadplegen van deze nieuwsbrief. Raadpleeg altijd eerst uw adviseur voordat u tot actie overgaat.
1 juli 2025
The body content of your post goes here. To edit this text, click on it and delete this default text and start typing your own or paste your own from a different source.
1 juli 2025
1. Vanaf 2026 afbouw inhouding huisvesting op minimumloon Werkgevers mogen in 2025 voor de kosten van huisvesting van een werknemer nog maximaal 25% van het minimumloon inhouden op het wettelijke minimumloon van die werknemer. Het voorstel is om dit percentage vanaf 2026 tot en met 2029 jaarlijks met 5% te verlagen. De maximum inhouding bedraagt dan in 2026 20%, in 2027 15%, in 2028 10% en in 2029 5%. Vanaf 2030 mogen dan geen kosten van huisvesting meer ingehouden worden op het wettelijk minimumloon. Het voorstel moet nog in een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden worden. Nu het kabinet inmiddels demissionair is, is echter onduidelijk of dit voorstel daadwerkelijk wordt ingevoerd. 2. Controle lage Awf-premie door Belastingdienst De Belastingdienst heeft met dagtekening 5 juni 2025 brieven verzonden over het herzien van de lage Awf-premie naar de hoge Awf-premie. Heeft u zo’n brief ontvangen, controleer dan of u de lage Awf-premie moet herzien. Dit is het geval als de dienstbetrekking van een werknemer binnen twee maanden na de start al eindigt. Maar ook als voor een werknemer meer dan 30% meer uren verloond zijn dan zijn contracturen, tenzij de contracturen van de werknemer 35 of meer (tot en met 2024) of meer dan 30 (vanaf 2025) uren per week zijn. Heeft u al herzien, dan hoeft u niet te reageren op de brief. Moet u herzien, dan doet u dat door de aangiftetijdvakken te corrigeren. Vindt u dat u niet hoeft te herzien, dan moet u dat per mail of brief uitleggen aan de Belastingdienst. Neem voor meer informatie en advies contact op met onze adviseurs. 3. Brief Belastingdienst voortzettingseis bij schenking onderneming De Belastingdienst stuurde in de week van 11 juni 2025 een brief aan iedereen die in 2021 een onderneming geschonken kreeg en daarbij gebruikmaakte van vrijstelling in de schenkbelasting (BOR). Deze vrijstelling is voorwaardelijk en vervalt als de voortzetter de onderneming niet minimaal vijf jaar voortzet. Dit is bijvoorbeeld het geval bij verkoop of beëindiging van de onderneming of de aandelen, wijziging van de activiteiten of een faillissement binnen de voortzettingstermijn. Over de geschonken onderneming wordt dan alsnog schenkbelasting verschuldigd. Voor schenkingen vanaf 1 januari 2025 bedraagt de voortzettingstermijn overigens drie jaar. De Belastingdienst wijst er in de brief op dat u binnen acht maanden na het niet meer voldoen aan het voortzettingsvereiste een aangifte hiervan moet doen. Dit geldt overigens niet alleen voor schenkingen. Ook bij schending van het voortzettingsvereiste na een geërfde onderneming moet een aangifte gedaan worden. 4. Aanvraag subsidie praktijkleren tot 17 september Vanaf maandag 2 juni 2025 tot dinsdag 17 september 2025 17.00 uur is het voor het studiejaar 2024/2025 mogelijk om subsidie praktijkleren aan te vragen. Om in aanmerking te komen voor de subsidie moet een bedrijf of instelling een praktijk- of werkleerplaats aanbieden voor het vmbo, mbo of hbo, promovendi en toio’s, praktijkonderwijs en VSO. Per onderwijscategorie gelden andere voorwaarden. De subsidie bedraagt maximaal € 2.700 per gerealiseerde praktijk- of werkleerplaats. Zijn er meer goedgekeurde aanvragen dan het beschikbare budget, dan kan de subsidie lager zijn dan € 2.700. In het studiejaar 2024-2025 geldt er voor praktijkplaatsen in de sectoren landbouw, horeca en recreatie geen aanvullende subsidie meer. 5. Aanvraag SLIM voor samenwerkingsverband tot 30 juni 2025 Voor samenwerkingsverbanden is het mogelijk om van 2 juni 2025 9.00 uur tot en met 30 juni 2025 17.00 uur een aanvraag te doen voor de SLIM-subsidie. Het subsidiepercentage voor een samenwerkingsverband bedraagt 60% van de subsidiabele kosten. Per aanvraag kan maximaal € 500.000 subsidie worden aangevraagd (maximaal € 200.000 per samenwerkingspartner). Voor landbouwbedrijven bedraagt dit maximum € 20.000, voor visserijbedrijven € 30.000 en voor goederenvervoer over de weg € 100.000. De subsidiabele kosten moeten minimaal € 210.000 bedragen. Vanaf 2025 is er een aantal wijzigingen. Zo kunnen samenwerkingsverbanden onder meer een voorschot krijgen van 25% van het verleende subsidiebedrag, wordt voor het opstellen van een controleverklaring door een accountant een vaste vergoeding van € 3.000 verstrekt en kan een subsidieaanvrager maximaal drie maanden uitstel aanvragen als de subsidiabele activiteiten niet op tijd zijn afgerond door omstandigheden die hem niet zijn aan te rekenen. 6. Subsidie Ondersteuning Werkgevers Inzet Statushouders (SOWIS) Werkgevers met statushouders die nog niet langer dan zes maanden in dienst zijn, kunnen van 2 juni 2025 9.00 uur tot en met 30 september 2025 17.00 uur weer de Subsidie Ondersteuning Werkgevers Inzet Statushouders (SOWIS) aanvragen. De statushouders moeten een arbeidsovereenkomst van minimaal twintig uur per week voor de duur van ten minste twaalf maanden hebben. Het Ministerie van SZW heeft een handreiking ontwikkeld voor een te hanteren activiteitenplan. Werkgevers kunnen voor maximaal vier statushouders subsidie krijgen. De SOWIS bedraagt voor de eerste statushouder € 8.000, voor de tweede € 6.000 en voor de derde en vierde ieder € 5.000.
Meer posts