6. Internationaal

31 januari 2025


6.1    Wijzigingen 30%-regeling


De 30%-regeling is een fiscale regeling waarbij, onder strikte voorwaarden, maximaal 30% van het salaris belastingvrij mag worden uitbetaald aan personeel dat uit het buitenland is aangetrokken. Dit personeel kampt nogal eens met extra kosten, de zogenoemde extraterritoriale kosten. Deze regeling zou versoberd worden, maar een groot deel van die versobering is met ingang van 2025 weer teruggedraaid. Wel wordt het percentage 27% en worden de salarisnormen verhoogd vanaf 2027.

 

Maximaal de balkenendenorm

Vanaf 2024 geldt er een maximum voor de 30%-regeling in de vorm van de zogenaamde balkenendenorm. Dit maximum blijft, ook in 2025, en wordt dus niet teruggedraaid. Dit betekent dat de 30%-regeling in 2025 ‘slechts’ over een salaris tot maximaal € 246.000 mag worden toegepast. U mag daarom in 2025 maximaal € 73.800 (30% van € 246.000) netto vergoeden onder de 30%-regeling.

 

Tip!
U hoeft pas vanaf 2026 rekening te houden met de balkenendenorm als u voor de werknemer al vóór 2023 de 30%-regeling toepaste.

 

Afbouw 30%-regeling gaat niet door

Naast het instellen van een maximum zou de 30%-regeling vanaf 2024 ook afgebouwd worden. Deze afbouw zou voor het eerst pas voelbaar zijn 20 maanden na 1 januari 2024, maar gaat niet door.

 

In 2025 en 2026 nog 30%, vanaf 2027 27%

In plaats daarvan blijft in 2025 en 2026 voor alle 30%-regelingen een percentage van 30% gelden. Vanaf 2027 geldt echter een percentage van 27%.

 

Tip!
Paste u vóór 2024 al de 30%-regeling toe voor een werknemer, dan mag u gedurende de gehele periode van 60 maanden het percentage van 30% hanteren, ook vanaf 2027.

 

Salarisnorm omhoog vanaf 2027
Voor toepassing van de 30%-regeling geldt een aantal voorwaarden. Een daarvan is dat de werknemer een specifieke deskundigheid heeft die niet of nauwelijks op de Nederlandse arbeidsmarkt te vinden is. Een werknemer wordt geacht te voldoen aan de specifieke deskundigheid als de beloning van de werknemer hoger is dan een vastgestelde salarisnorm.

 

Voor 2025 bedraagt de salarisnorm € 46.660 (in 2024 was dit nog € 46.107). Voor werknemers die instromen en jonger zijn dan 30 jaar en hun masterdiploma hebben behaald, bedraagt de salarisnorm in 2025 € 35.468 (in 2024 was dit nog € 35.048). Beide bedragen worden met ingang van 2027 verhoogd naar € 50.436, respectievelijk € 38.338. Dit zijn de bedragen op basis van de bedragen die golden in 2024 en deze worden per 2027 nog geïndexeerd.

 

 

Tip!
Dit verhoogde salaris geldt niet voor degenen die de 30%-regeling al vóór 2024 toepasten.

 

Voor werknemers die voor wetenschappelijk onderzoek of onderwijs werken bij een onderzoekinstelling en voor werknemers die arts in opleiding tot specialist (AIOS) zijn, geldt overigens geen salarisnorm.

 

Let op:
De verschillende soorten overgangsrecht zoals hiervoor beschreven, blijven van toepassing als de werknemer overstapt naar een andere werkgever, mits de 30%-regeling ook van toepassing blijft. Dit is het geval als de nieuwe werkgever en de werknemer gezamenlijk binnen vier maanden na indiensttreding een verzoek doen én de periode tussen het einde van de tewerkstelling bij de oude werkgever en de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst bij de nieuwe werkgever niet langer is dan drie maanden.

 

Keuze 30%-regeling of werkelijke kosten
U kunt jaarlijks kiezen tussen toepassen van de 30%-regeling of vergoeding van de werkelijke extraterritoriale kosten. Die keuze maakt u in het eerste loontijdvak van het kalenderjaar en geldt dan voor het hele kalenderjaar.

 

Tip!
Als u ervoor kiest om de werkelijke kosten te vergoeden en dus geen gebruik wilt maken van de 30%-regeling, geldt de grens van de balkenendenorm niet.

 

Beschikking nodig

Wilt u de 30%-regeling toepassen, dan moet u voor de betreffende werknemer een beschikking aanvragen bij de Belastingdienst. Uit deze beschikking blijkt onder andere hoe lang u de 30%-regeling maximaal mag toepassen. Wilt u de regeling al vanaf de eerste werkdag toepassen, zorg dan dat het verzoek om de regeling toe te mogen passen binnen vier maanden na de eerste werkdag bij de Belastingdienst binnen is. De Belastingdienst heeft een speciaal formulier voor indiening van dit verzoek.

 

Let op:
Naast de beschikking is het ook verplicht om toepassing van de 30%-regeling schriftelijk met uw werknemer vast te leggen in de arbeidsovereenkomst of in een addendum op de arbeidsovereenkomst.

 

Buitenlandse partiële belastingplicht

Werknemers die van de 30%-regeling gebruikmaken, hoefden tot en met 2024 geen belasting in box 2 en box 3 te betalen over buitenlands kapitaalinkomen. Dit wordt ook wel de partiële buitenlandse belastingplicht genoemd. Deze faciliteit is per 2025 vervallen. Dit geldt niet voor situaties waarin de 30%-regeling al vóór 2024 werd toegepast. In deze situaties blijft de faciliteit tot en met 2026 van kracht.

 

Let op!
Voor werknemers waarvoor de buitenlandse partiële belastingplicht per 2025 vervalt, kunt u vanaf 2025 geen gebruik meer maken van de mogelijkheid om de loonbelasting/premie volksverzekeringen die u moet inhouden af te stemmen op de inkomstenbelasting en eventuele premie volksverzekeringen die uw werknemer moet betalen.

 

6.2    30%-regeling uitgezonden werknemers wordt 27%-regeling


Naast de 30%-regeling voor vanuit het buitenland aangeworven werknemers, kunt u onder voorwaarden ook een 30%-regeling toepassen voor bepaalde, tijdelijk naar het buitenland uitgezonden werknemers. Ook hierin zijn wijzigingen aangekondigd.

 

Extraterritoriale kosten of 30%-regeling

Aan werknemers die u tijdelijk naar het buitenland uitzendt, mag u een vergoeding geven voor de extra verblijfkosten in het buitenland. De vergoeding van deze kosten (ook wel extraterritoriale kosten of afgekort ET-kosten) is, onder voorwaarden, gericht vrijgesteld. U hoeft hiervoor dan niet uw vrije ruimte in de WKR aan te spreken.

 

Voor bepaalde, tijdelijk naar het buitenland uitgezonden werknemers kunt u er ook voor kiezen om de 30%-regeling toe te passen. U mag dan zonder bewijsstukken maximaal 30% van het loon, inclusief de vergoeding, gericht vrijgesteld vergoeden aan de werknemer.

 

Let op:
Werknemers die hiervoor in aanmerking komen, zijn onder meer naar landen in Afrika, Azië, Latijns-Amerika en een aantal Oost-Europese landen (waaronder onder meer Polen, Roemenië, Bulgarije en Tsjechië) uitgezonden werknemers en werknemers die naar een ander land zijn uitgezonden om wetenschap te beoefenen of onderwijs te geven.

 

Voorwaarden 30%-regeling

Voorwaarde voor deze 30%-regeling is dat de werknemer gedurende een periode van 12 maanden minimaal 45 dagen in het buitenland is. Voor de berekening van deze 45 dagen tellen uitzendingen van minder dan 15 dagen niet mee.

 

Let op!
Als de werknemer aan de 45 dagentermijn voldoet, tellen uitzendingen vanaf minimaal 10 dagen mee voor de berekening van het aantal dagen waarop de 30%-regeling mag worden toegepast.

 

Let op!
In tegenstelling tot de 30%-regeling voor inkomende werknemers, is voor de 30%-regeling voor uitgezonden werknemers geen beschikking van de Belastingdienst nodig.

 

27% vanaf 2027

Vanaf 2027 wijzigt de 30%-regeling voor uitgezonden werknemers. Vanaf die datum kunt u niet meer 30% van het loon (inclusief de vergoeding) gericht vrijgesteld vergoeden aan uitgezonden werknemers, maar 27%.

 

Er komt geen overgangsregeling. Dus ook aan werknemers die al vóór 2027 zijn uitgezonden, kunt u vanaf 2027 nog maar 27% in plaats van 30% gericht vrijgesteld vergoeden.

 

6.3    Sociale verzekeringsplicht voor grensoverschrijdende telewerkers

 

In een ander EU-land wonende werknemers die werken voor een in Nederland gevestigde werkgever, kunnen bij de SVB een uitzonderingspositie aanvragen voor de sociale verzekeringen wanneer zij telewerken. Onder voorwaarden zijn ze dan in Nederland sociaal verzekerd in plaats van in het woonland.

 

Sociaal verzekerd in werkland

Voor de sociale verzekeringen geldt als hoofdregel dat een werknemer sociaal verzekerd is in het land waar hij werkt. Daarbij geldt dat in beginsel minder dan 25% van de arbeidstijd in het woonland gewerkt mag worden. Wordt deze tijd overschreden, dan is de werknemer sociaal verzekerd in zijn woonland.

 

Kaderovereenkomst

Voor grensarbeiders die voor meer dan 25% van hun arbeidstijd telewerken, zijn door EU-landen afspraken gemaakt en vastgelegd in een Kaderovereenkomst. Bij uitzondering kan een telewerker dan toch in het werkland verzekerd blijven.

 

Er gelden voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze uitzondering. Een van de voorwaarden is dat de telewerker minder dan 50% van de arbeidstijd in het woonland werkt, ofwel er moet ten minste 50% van de arbeidstijd in Nederland worden gewerkt.

 

Aanvragen

Grensarbeiders die telewerken en die gebruik willen maken van de uitzonderingspositie, kunnen hiervoor bij de SVB een digitaal aanvraagformulier aanvragen. Dit kan ook via de werkgever. Er geldt een maximale terugwerkende kracht van drie maanden. Tijdens die drie maanden moet de telewerker alleen in Nederland premies voor de sociale zekerheid betalen.

 

Let op!
Voor aanvragen tot en met 30 juni 2024 gold nog een terugwerkende kracht van maximaal één jaar in plaats van drie maanden.

 

6.4    Afspraken over grensoverschrijdend thuiswerken

 

Nederland-België

Over de belastingheffing als gevolg van grensoverschrijdend thuiswerken, zijn vanaf 8 december 2023 afspraken gemaakt met België. De afspraken gaan over het vaststellen van een vaste inrichting.

 

Van een vaste inrichting kan sprake zijn als een onderneming in het buitenland over een ruimte beschikt die duurzaam voldoende faciliteiten heeft – denk aan personeel en materieel – om als zelfstandige onderneming te functioneren.

 

Het thuiswerken van een Belgische werknemer zou ertoe kunnen leiden dat voor de Nederlandse werkgever in België een vaste inrichting ontstaat. Op dezelfde wijze kan voor een Belgische werkgever een vaste inrichting in Nederland ontstaan door het thuiswerken van een Nederlandse werknemer. Dit is niet altijd gewenst. Zo ontstaat bij een vaste inrichting vennootschapsbelastingplicht in het woonland van de werknemer voor de winst die vanuit die vaste inrichting wordt behaald. Ook wordt een werkgever bij een vaste inrichting inhoudingsplichtig voor loonheffing van de thuiswerkende werknemer in het woonland.

 

In een op 8 december 2023 gepubliceerde overeenkomst tussen Nederland en België zijn daarom verschillende factoren vastgelegd waarmee beoordeeld kan worden of wel of niet sprake is van een vaste inrichting.

 

 

 

 

Naast de verschillende factoren is ook nog de volgende praktische handreiking vastgelegd:

§ Werkt de werknemer gedurende een jaar 50% of minder van de arbeidstijd vanuit huis, dan is in ieder geval geen sprake van een vaste inrichting.

§ Werkt de werknemer gedurende een jaar meer dan 50% van de arbeidstijd vanuit huis, dan kan sprake zijn van een vaste inrichting. Of in zo’n geval sprake is van een vaste inrichting, is afhankelijk van de factoren die in de overeenkomst zijn vastgelegd.

 

Hiermee sluiten de afspraken voor de sociale zekerheid en de belastingheffing op elkaar aan voor werknemers die wonen in België en werken in Nederland en vice versa.

 

Nederland-Duitsland
De Nederlandse regering heeft geprobeerd om met Duitsland vergelijkbare afspraken te maken. Duitsland is echter op korte termijn alleen bereid om een beperkte dagendrempel af te spreken. Over een verdergaande regeling is helaas geen akkoord bereikt. Dit betekent dat een afstemming tussen de sociale zekerheid en de belastingheffing zoals die met België is afgesproken met Duitsland voorlopig waarschijnlijk niet tot stand zal komen. Nederland blijft zich wel inzetten om dit internationaal op de agenda te houden en te proberen de afspraken te verduidelijken in EU- en OESO-verband.

 

Toekomstige thuiswerkdrempel

Mogelijk wordt er bij toekomstige wijzigingen van belastingverdragen een zogenaamde thuiswerkdrempel ingevoerd. Die thuiswerkdrempel moet gaan voorkomen dat twee landen ieder voor een gedeelte over het arbeidsinkomen kunnen heffen. In de Wet inkomstenbelasting zijn – vooruitlopend op deze mogelijke wijzigingen in belastingverdragen – al bepalingen opgenomen die heffing in Nederland dan mogelijk maakt als Nederland als werkstaat is aangewezen.

 

6.5    Oekraïense werknemers in de loonadministratie

 

Veel werkgevers hebben Oekraïners in dienst. We zetten daarom de belangrijkste aspecten voor deze doelgroep op een rij.

 

Algemeen

Bij het werven van buitenlands personeel moeten werkgevers zich aan bepaalde wetten en regels houden. Door de Richtlijn Tijdelijke Bescherming kunnen gevluchte Oekraïners in ieder geval tot 4 maart 2026 in de Europese Unie verblijven zonder dat zij asiel hoeven aan te vragen.

 

Op de site van de IND wordt aangegeven voor wie de Richtlijn Tijdelijke Bescherming precies van toepassing is.

 

Als een Oekraïner is ingeschreven bij de gemeente, dan verstrekt de IND een bewijs van verblijf. Dit bewijs is een sticker in het paspoort, een los papier of een los pasje 
(O-document). Staat op dit bewijs geen einddatum, dan is het in ieder geval geldig tot 4 maart 2026. Staat op de sticker of het pasje een geldigheidsdatum tot 4 maart 2023 of 4 maart 2024 of 4 maart 2025, dan heeft de Oekraïner van de IND een verlengingsbrief gekregen (of gaat die nog krijgen) waarmee de sticker of het pasje geldig blijft tot 4 maart 2026.

 

Om te mogen werken, is een geldig bewijs van verblijf nodig, waarmee de Oekraïner kan laten zien dat hij/zij in Nederland mag zijn.

 

Tewerkstellingsvergunning

U hoeft als werkgever voor Oekraïners geen tewerkstellingsvergunning aan te vragen. Er gelden wel voorwaarden:

 

§ De werknemer heeft een arbeidsovereenkomst.

§ De werknemer heeft de Oekraïense nationaliteit en kan de sticker of het pasje 
(O-document) samen met de verlengingsbrief laten zien.

§ Werkgevers moeten de werknemer melden bij het UWV, uiterlijk twee werkdagen voor de eerste werkdag van de nieuwe werknemer. Daarbij geeft u informatie over de werkzaamheden, de werkuren en de werkplek.

 

Let op!
Niet of niet-tijdige melding is een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen.

 

Mensen die niet de Oekraïense nationaliteit hebben, maar in Oekraïne verbleven met een permanente verblijfsvergunning of met internationale bescherming (bijvoorbeeld als erkend vluchteling), hebben een tijdelijke verlenging gekregen in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU. Dit Hof heeft op 19 december 2024 een uitspraak en geoordeeld dat Nederland de tijdelijke bescherming mag stoppen. Omdat de IND tijd nodig heeft om te bepalen wat de uitspraak voor de praktijk betekent, blijft de tijdelijke verlenging nog gelden. Vóór 4 maart 2025 verstuurt de IND een bericht over de gevolgen van de uitspraak.

 

Mensen die recht hebben op de tijdelijke bescherming, omdat een gezinslid onder de richtlijn valt, krijgen vóór 4 maart 2025 een nieuw pasje (Vreemdelingen Identiteitsbewijs Type O) dat geldig is tot 4 maart 2026.

 

Let op!
Verblijft de werknemer al ten minste zes maanden in Nederland? En heeft u het volledige verblijfsadres van uw werknemer in Nederland? Dan mag u er voor de loonheffingen van uitgaan dat dat adres de fiscale woonplaats is en dat Nederland het fiscale woonland is. U past de loonbelastingtabel toe voor een inwoner van Nederland. Voor de aangifte inkomstenbelasting van de Oekraïner kan dit mogelijk anders uitpakken, omdat de fiscale woonplaats vastgesteld moet worden en die kan afwijken van het verblijfsadres.

 

Wijzigingen doorgeven aan UWV

Als er bepaalde wijzigingen plaatsvinden in het dienstverband van een werknemer uit de Oekraïne die valt onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, dan moet u die met het formulier Doorgeven wijziging van een tijdelijk beschermde werknemer uit Oekraïne aan het UWV doorgeven. Het gaat om de volgende wijzigingen:

§ De werknemer uit de Oekraïne blijft langer of korter in dienst.

§ De werknemer uit de Oekraïne krijgt een andere functie.

 

6.6    Werkvergunning voor asielzoekers

 

Een asielzoeker waarvoor u een tewerkstellingsvergunning (TWV) heeft, mag bij u werken. Hierbij geldt geen beperking in het aantal weken per jaar dat de asielzoeker mag werken. Voorwaarde is wel dat de asielaanvraag minstens zes maanden in behandeling is.

 

Let op:
Voor statushouders (asielzoekers met een verblijfvergunning) hoeft u geen TWV aan te vragen.

 

De werkvergunning van een asielzoeker geldt voor de duur van het Vreemdelingen Identiteitsbewijs (W-document). Het aanvragen van de vergunning gebeurt bij het UWV.

 

Bij vragen over werkvergunningen of werknemers uit het buitenland kan het Landelijk Steunpunt Arbeidsmigratie (LSA) ondersteuning bieden. Het LSA kan de werkgever ondersteunen vanaf het begin van de zoektocht naar nieuwe werknemers.


16 mei 2025
1. Toelatingsstelsel uitzendbureaus per 1 januari 2027 De Tweede Kamer heeft ingestemd met een toelatingsstelsel voor uitzendbureaus vanaf (beoogd) 2027. Het voorstel ligt nu bij de Eerste Kamer. Een Toelatende Instantie (TI) van het Ministerie van SZW bepaalt straks wie toegelaten wordt. Voor toelating is nodig: een VOG, een waarborgsom van € 100.000 (€ 50.000 voor starters) en aantoonbaar voldoen aan relevante wetgeving. Bedrijven die vanaf 1 januari 2027 onder het overgangsrecht vallen, mogen personeel blijven uitlenen zolang de TI de aanvraag voor een vergunning nog niet heeft beoordeeld. Voor toepassing van het overgangsrecht moeten zij zich tussen 1 november 2026 en 1 januari 2027 melden bij de TI en daarna vóór 1 juli 2027 een toelatingsaanvraag doen. Vanaf 2028 beboet de Arbeidsinspectie uitleners én inleners die zich niet aan het nieuwe toelatingsstelsel houden. 2. Fiscale regeling aandelenopties bij start-ups en scale-ups Het kabinet is van plan om met ingang van 2027 een belastingkorting in de loonbelasting te introduceren voor voordelen uit aandelenopties voor werknemers van start-ups en scale-ups. De belastingkorting wordt vormgegeven door de grondslag van de voordelen uit aandelenopties te beperken tot 65%, zodat over een lager voordeel belasting wordt geheven. Het voorstel is om ook het moment van belastingheffing uit te stellen naar uiterlijk het moment waarop de aandelen – die verkregen zijn na uitoefening van de aandelenopties – worden verkocht. Op die manier hoeft er nog geen belasting betaald te worden als er nog geen geld beschikbaar is. Doel van de fiscale regeling is om de toegang tot talentvolle werknemers voor start-ups en scale-ups te verbeteren. De regeling wordt op dit moment nog uitgewerkt en is dus nog niet definitief. 3. Samenwerkingsverband dga met eigen bv fiscaal aangepakt Een dga kan als IB-ondernemer een samenwerkingsverband aangaan met de eigen bv, bijvoorbeeld in de vorm van een vof, cv of maatschap tussen de dga en de bv. De bv brengt in het samenwerkingsverband dan de onderneming in en/of het gebruik/genot van bepaalde activa. De dga brengt zijn arbeid in. Het kabinet bekijkt momenteel hoe ze deze in hun ogen ongewenste belastingconstructie kunnen aanpakken. Daarbij wordt gedacht aan het niet kunnen toepassen van de fiscale ondernemersfaciliteiten in de IB in dit soort situaties. 4. Hogere korting mrb emissievrije auto’s Eigenaren van elektrische auto’s en andere auto’s zonder CO 2 -uitstoot krijgen in 2025 een tariefskorting van 75% op de mrb. In plaats van 100% betalen zij dus 25%. Voor de jaren 2026 tot en met 2028 was een tariefskorting afgesproken van 25%. In de Voorjaarsnota 2025 is deze tariefskorting verhoogd naar 30%. In plaats van 100% wordt dan dus niet 75% maar 70% verschuldigd. Voor het jaar 2029 blijft de tariefskorting wel gehandhaafd op 25%. Vanaf het jaar 2030 geldt geen tariefskorting meer. De verhoging van de tariefskorting wordt opgenomen in het op Prinsjesdag 2025 aangeboden Belastingplanpakket 2026 en is dus nog niet definitief. 5. Introductie vereenvoudigde inlenersaansprakelijkstelling Het kabinet wil dat de Belastingdienst eenvoudiger een inlener en doorlener aansprakelijk kan stellen door de introductie van twee bewijsvermoedens. Zo wil het kabinet het mogelijk maken dat de Belastingdienst de inlener en doorlener aansprakelijk kan stellen voor maximaal 35% van de factuursom, zonder verder onderzoek te doen naar de daadwerkelijke omvang van de aansprakelijkheidsschuld. Het tweede bewijsvermoeden dat geïntroduceerd wordt, is dat een onderneming die ingeschreven is in het openbaar register als toegelaten uitzendonderneming, een uitlener is. Voor beide bewijsvermoedens komt voor de inlener en doorlener wel een tegenbewijsmogelijkheid. Het voorstel voor de bewijsvermoedens moet nog door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen. Inwerkingtreding vindt plaats gelijktijdig met het toelatingsstelsel voor uitzendbureaus (beoogd 2027). 6. Versoepeling pseudo-eindheffing RVU verlengd tot en met 2028 Als een werkgever een uitkering doet, zodat een oudere werknemer eerder kan stoppen met werken, kan de werkgever hierover een pseudo-eindheffing verschuldigd zijn van 52%. Vanaf 2021 is deze pseudo-eindheffing niet verschuldigd als een werknemer maximaal drie jaar voor de AOW-leeftijd een bedrag krijgt dat niet hoger is dan de drempelvrijstelling (bedrag in 2025 € 2.273 bruto per maand). Deze versoepeling zou eind 2025 stoppen, maar wordt verlengd tot en met 2028. Daarnaast wordt de drempelvrijstelling verhoogd. Er is ook budget gereserveerd voor een mogelijke verlenging van de regeling vanaf 2029. Om dit allemaal te dekken, wordt de pseudo-eindheffing vanaf 2026 in stappen verhoogd, tot deze in 2028 65% bedraagt. De verlenging en verhogingen worden opgenomen in het Belastingplanpakket 2026 dat op Prinsjesdag 2025 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. De precieze details worden dan ook bekend.
16 mei 2025
De Hoge Raad heeft bepaald dat schoonmakers die via het inmiddels failliete onlineplatform Helpling hun diensten aanboden, kwalificeerden als uitzendkracht. Er was geen sprake van een reguliere arbeidsovereenkomst met Helpling of de particuliere huishoudens. Feiten Helpling was een onlineplatform voor schoonmaakwerkzaamheden. De FNV had samen met een schoonmaker die via Helpling diensten aanbood, een procedure aangespannen tegen Helpling. In deze procedure werd de rechter verzocht te bepalen dat sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst tussen Helpling en de schoonmakers. Mocht de rechter daar niet in meegaan, dan werd verzocht te bepalen dat sprake was van een uitzendovereenkomst tussen Helpling en de schoonmakers. Helpling daarentegen was van mening dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen de huishoudens en de schoonmakers. Hoe werkte het platform? Een schoonmaker kon zich via de website van Helpling aanmelden voor schoonmaakwerkzaamheden. De schoonmaker kon daarbij zelf aangeven tegen welk uurtarief hij wilde werken. Helpling liet vervolgens aan huishoudens die op zoek waren naar een schoonmaker via het platform zien welke schoonmakers beschikbaar waren. Het huishouden deed vervolgens een boekingsverzoek, waarna bij acceptatie hiervan door de schoonmaker de boeking feitelijk tot stand kwam. Helpling verzorgde via een speciale betaaldienst de betalingen aan de schoonmakers en rekende een provisie van minimaal 23% en maximaal 32%. Er golden voor de huishoudens en voor de schoonmakers verschillende door Helpling opgestelde algemene voorwaarden, waarmee ze akkoord moesten gaan. Oordeel gerechtshof Eerder oordeelde het gerechtshof al dat er tussen Helpling en de schoonmakers een uitzendovereenkomst bestond, en er geen sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst. De huishoudens waren daarbij de inleners. Tegen deze uitspraak stelden zowel Helpling als de FNV beroep in cassatie in bij de Hoge Raad, omdat ze het niet eens waren met de kwalificatie uitzendovereenkomst. Oordeel Hoge Raad De Hoge Raad heeft – in afwijking van het advies van de advocaat-generaal – geoordeeld dat er inderdaad sprake was van een uitzendovereenkomst tussen Helpling en de schoonmakers. De advocaat-generaal oordeelde nog dat tussen Helpling en de schoonmakers een reguliere arbeidsovereenkomst bestond, omdat particuliere huishoudens niet zouden kunnen optreden als inlener. De Hoge Raad is het daar niet mee eens. Noch uit de wetsgeschiedenis, noch uit het stelsel van de wet volgt dat de terbeschikkingstelling van een uitzendkracht uitsluitend kan plaatsvinden in het kader van het beroep of bedrijf van de inlener. Er is verder voldaan aan de criteria van een uitzendovereenkomst, namelijk dat de huishoudens als inlenende partij het toezicht en de leiding uitoefenden en dat Helpling de formele gezagsrelatie had en de betalingen beheerde. Dit laatste maakt dat er ook geen sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst tussen de schoonmakers en de huishoudens.
16 mei 2025
Het kabinet gaat ongelijke verdelingen van een huwelijksgemeenschap en ongelijke verdelingen bij een verrekenbeding fiscaal aanpakken. Een wetswijziging heeft ter consultatie gelegen. Aanleiding Aanleiding is de uitkomst van een arrest van de Hoge Raad van begin 2024 waarbij twee echtgenoten huwelijksvoorwaarden aangingen in het zicht van overlijden van een van hen. De Hoge Raad oordeelde dat de ongelijke verdeling – waarbij de langstlevende 90% kreeg toebedeeld – niet in strijd was met de wet. Het kabinet wil dit aanpakken en kiest er daarom voor om de wet te wijzigen. Internetconsultatie De voorgenomen wetswijziging wordt opgenomen in het Belastingplan 2026 dat op Prinsjesdag 2025 zal worden gepresenteerd. Over deze wetswijziging was een internetconsultatie. Constructie De constructie komt erop neer dat partners in het zicht van overlijden, bijvoorbeeld bij een ongeneeslijke ziekte, in hun huwelijksvoorwaarden de gerechtigdheid tot de huwelijksgoederengemeenschap aanpassen ten gunste van de partner die hoogstwaarschijnlijk het langst leeft. Het wijzigen van een verrekenbeding ten gunste van de partner die hoogstwaarschijnlijk het langst leeft, heeft hetzelfde effect. De achterblijvende partner erft minder en er hoeft minder erfbelasting te worden betaald dan bij een gelijke verdeling (50%-50%). Voorstel wetswijziging Het kabinet wil genoemde constructie bestrijden. Het voorstel van het kabinet gaat echter veel verder dan het bestrijden van de aanpassingen van de huwelijksvoorwaarden inzake de huwelijksgoederengemeenschap of de verrekenbedingen in het zicht van overlijden van een van de partners. Het kabinet stelt namelijk voor om schenk- of erfbelasting te heffen bij elke ontbinding van een huwelijksgoederengemeenschap of bij elk toegepast verrekenbeding waarbij aan een partner meer toekomt dan de helft van de gemeenschap of de te verrekenen som. Hiermee worden dus niet alleen huwelijkse voorwaarden getroffen die gewijzigd zijn in het zicht van overlijden, maar alle huwelijksvoorwaarden waarvan het effect is dat er een ongelijke verdeling ontstaat. Wat betekent de wetswijziging? Als het voorstel ongewijzigd in de wet wordt opgenomen, betekent dit het volgende: § Als bij een overlijden een partner bij ontbinding van de huwelijksgemeenschap of bij uitvoering van een verrekenbeding meer krijgt toebedeeld dan de helft, wordt het meerdere gezien als verkrijging op grond van erfrecht. Afhankelijk van de hoogte en andere verkrijgingen, is de langstlevende partner hierover erfbelasting verschuldigd. § Als een partner bij een echtscheiding door ontbinding van de huwelijksgemeenschap of uitvoering van een verrekenbeding meer krijgt toebedeeld dan de helft, wordt het meerdere gezien als schenking. Afhankelijk van de hoogte en andere schenkingen is hierover schenkbelasting verschuldigd. Terugwerkende kracht 18 april 2025 Hoewel het voorstel nog in een wetsvoorstel moet worden opgenomen en door de Tweede en Eerste Kamer moet worden goedgekeurd, wordt in het voorstel al wel rekening gehouden met onmiddellijke inwerkingtreding vanaf 18 april 2025. Dit is de datum waarop in de Voorjaarsnota 2025 de maatregel bekend werd. Uitzonderingen Alleen de volgende huwelijksvoorwaarden worden niet getroffen door de voorgestelde wetswijziging: - huwelijksvoorwaarden waarin al een ongelijke verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is overeengekomen vóór 18 april 2025, en - huwelijksvoorwaarden waarin al een finaal verrekenbeding met ongelijke breukdelen is overeengekomen vóór 18 april 2025. Let op: Alle huwelijksvoorwaarden die vanaf 18 april 2025 zijn aangegaan of gewijzigd, worden wel volledig door de maatregel getroffen. Dit is ook het geval als de huwelijksvoorwaarden vanaf 18 april 2025 op andere onderdelen dan de ongelijke verdeling worden aangepast. Door elke aanpassing van huwelijksvoorwaarden vanaf 18 april 2025 wordt dus de uitzonderingspositie opgeheven!
Meer posts