8. Zzp’er

31 januari 2025

8.1    Huidige wetgeving en jurisprudentie arbeidsrelatie


Voor een werkgever, ofwel opdrachtgever, is het van belang om na te gaan of er wel sprake is van echte zelfstandigheid of dat er sprake is van schijnzelfstandigheid. Een zzp’er die achteraf toch werknemer blijkt te zijn, kan voor de opdrachtgever namelijk flink in de papieren lopen.

 

Werknemer ingevolge de wet
Om van een werknemer te kunnen spreken, moet ingevolge de wet (artikel 7:610 BW):

- er sprake zijn van de bevoegdheid van de werkgever om aanwijzingen en instructies te geven (gezagsverhouding);

- de arbeid persoonlijk worden verricht;

- de werkgever als tegenprestatie loon betalen. 

 

Rechtspraak: Deliveroo

In het Deliveroo-arrest heeft de Hoge Raad verduidelijkt dat de rechter voor de gezagsverhouding ook mag kijken of het werk dat wordt verricht ‘organisatorisch is ingebed’ in de organisatie en daarmee behoort tot de normale bedrijfsarbeid van de onderneming van de werkgever. Dat betreft echter maar een van de in aanmerking te nemen omstandigheden. Er moet holistisch worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Van belang kunnen onder meer zijn:

- de aard en duur van de werkzaamheden;

- de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;

- de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht;

- het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;

- de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen;

- de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd;

- de hoogte van deze beloningen;

- de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt.

 

Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt (of kan gedragen). Denk hierbij aan bijvoorbeeld het verwerven van een reputatie, acquisitie, fiscale behandeling, het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.

 

8.2    Wetsvoorstel verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden


In het najaar van 2023 is er een internetconsultatie geweest van het wetsvoorstel ‘Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’. Deze wet beoogt de schijnzelfstandigheid op te lossen. Schijnzelfstandigheid ontstaat met name vanwege onduidelijkheid over de invulling van het gezagscriterium. Het wetsvoorstel streeft naar een verduidelijking van dit gezagscriterium in artikel 7:610 BW.

 

Conceptwetsvoorstel: abc-toets
Volgens het conceptwetsvoorstel was sprake van gezag wanneer (abc-toets):

a.   de arbeid wordt verricht onder werkinhoudelijke aansturing door de werkgever;

b.   de arbeid of de werknemer organisatorisch is ingebed in de organisatie van de werkgever;

c.    de werknemer de arbeid niet voor eigen rekening en risico verricht.

 

Aanpassing: wzop-toets
Eind juni 2024 is het wetsvoorstel in aangepaste vorm voor advies naar de Raad van State gezonden. De abc-toets is vervangen door de wzop-toets:

- w: indicatoren werknemer (hoofdelement)

- z: indicatoren zelfstandige binnen de arbeidsrelatie (contra-element)

- op: ondernemerschap buiten de arbeidsrelatie (bij twijfel: doorslaggevend)

 

Werd in het conceptwetsvoorstel van oktober 2023 nog onderscheid gemaakt tussen indicator a (werkinhoudelijke aansturing) en indicator b (organisatorische inbedding), het aangepaste voorstel spreekt alleen nog van indicator w (werknemer).

 

Werknemer
Om te kunnen spreken van een werknemer kan gekeken worden naar de volgende indicatoren:

- bevoegdheid werkgevende om aanwijzingen te geven;

- mogelijkheid tot controle en ingrijpen van werkgevende;

- werkzaamheden worden verricht binnen het organisatorisch kader van de organisatie;

- werkzaamheden hebben een structureel karakter binnen de organisatie;

- werkzaamheden worden zij aan zij verricht met werknemers die soortgelijke werkzaamheden verrichten.

 

Opvallend is dat de indicator ‘de werkzaamheden behoren tot de kernactiviteit van de organisatie’ in het nieuwe toetsingskader niet meer zelfstandig terugkomt.

 

Zelfstandige
Indicatoren die wijzen op werken als zelfstandige binnen de arbeidsrelatie:

- financiële risico’s en resultaten liggen bij de werkende;

- werkende is zelf verantwoordelijk voor gereedschap, hulpmiddelen en materialen;

- werkende is in het bezit van een specifieke opleiding, werkervaring, kennis of vaardigheden die in de organisatie niet structureel aanwezig is of zijn;

- werkende treedt tijdens de werkzaamheden zelfstandig naar buiten;

- er is sprake van een korte duur van de opdracht of van een beperkt aantal uren per week.

 

Ondernemerschap
Kenmerken die wijzen op ondernemerschap van de persoon (algeheel ondernemerschap) van de werkende voor soortgelijke werkzaamheden:

- de werkende heeft meerdere opdrachtgevers per jaar;

- werkende besteedt tijd en/of geld aan het verwerven van een reputatie en het vinden van nieuwe klanten of opdrachtgevers;

- werkende heeft bedrijfsinvesteringen van enige omvang;

- werkende gedraagt zich administratief als zelfstandig ondernemer: is ingeschreven bij KvK, is btw-ondernemer en/of heeft recht op fiscale voordelen van het ondernemerschap.


Let op:
De op uit de wzop-toets  (ondernemerschap) is alleen van belang als niet duidelijk is of iemand als werknemer of als zelfstandige moet worden aangemerkt.

 

Rechtsvermoeden

In het wetsvoorstel is ook opgenomen dat op basis van een bepaald uurloon vastgesteld kan worden dat er wel of geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Wanneer een werkende minder dan € 33 – bedrag wordt periodiek geïndexeerd – verdient, is het vermoeden dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het rechtsvermoeden kan worden ingeroepen door de werkende (of diens vertegenwoordiger). Het gaat hierbij om een weerlegbaar rechtsvermoeden. Dit betekent dat er niet automatisch een arbeidsovereenkomst ontstaat, maar de werkende kan zich in geval van een tarief onder de norm wel op het rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst beroepen en gemakkelijker een arbeidsovereenkomst opeisen (bij de eigen werkgever en desnoods via de civiele rechter). Het is dan aan de werkgever om dat rechtsvermoeden te ontkrachten.

 

Advies Raad van State
De Raad van State heeft op 11 november 2024 advies uitgebracht. De Raad van State oordeelt dat het wetsvoorstel de arbeidsmarkt niet fundamenteel hervormt, maar met name het al geldende recht omzet in wetgeving. De Raad van State oordeelt dat het wetsvoorstel tekortschiet om de knelpunten op te lossen.

 

8.3    Handhaving schijnzelfstandigheid vanaf 2025

 

Het vermoeden bestaat dat in te veel gevallen de inzet van zzp’ers niet in lijn is met wet- en regelgeving en dat sprake is van schijnzelfstandigheid. De beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst (werknemer) of een overeenkomst van opdracht (zzp’er) ligt in beginsel bij de opdrachtgever en de werkende. In de praktijk is dit een lastige beoordeling.

 

Handhavingsmoratorium in 2024

In 2024 gold nog een handhavingsmoratorium. Dit betekende dat de Belastingdienst in 2024 bij constatering van een dienstbetrekking alleen correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en eventueel boetes oplegde bij kwaadwillendheid. In alle andere gevallen gaf de Belastingdienst alleen een aanwijzing, die de werkgever moest opvolgen.

 

Handhaving vanaf 2025

Met ingang van 1 januari 2025 is het handhavingsmoratorium arbeidsrelaties volledig opgeheven. Dit betekent dat de Belastingdienst vanaf 1 januari 2025 bij een onjuiste kwalificatie van een arbeidsrelatie weer volledig gaat handhaven..

 

De Belastingdienst zal echter in 2025 in principe starten met een bedrijfsbezoek waarbij met de opdrachtgever een gesprek gevoerd wordt over de inhuur van zelfstandigen en extern personeel. Waar nodig wordt de opdrachtgever gewezen op aandacht voor de kwalificatie van de arbeidsrelaties en mogelijke risico’s op schijnzelfstandigheid. Op die manier wordt de opdrachtgever gewaarschuwd. De Belastingdienst kan overigens (alsnog) ook voor een boekenonderzoek kiezen, bijvoorbeeld als de inschatting is dat er grote risico’s zijn of als de opdrachtgever werkt of blijft werken met schijnzelfstandigen.

 

De Belastingdienst kan bij zo’n boekenonderzoek in alle gevallen weer correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen opleggen. De Belastingdienst kan daarbij alleen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2025 corrigeren, tenzij sprake is van kwaadwillendheid.

 

Over het kalenderjaar 2025 zullen aan werkgevers en werkenden nog geen verzuim- en vergrijpboetes opgelegd worden als zij kunnen bewijzen dat zij stappen zetten tegen schijnzelfstandigheid. Er is derhalve sprake van een zachte landing. Er geldt een overgangsperiode van een jaar, waarbij de Belastingdienst met name bekijkt of organisaties serieus werk hebben gemaakt van het tegengaan van schijnzelfstandigheid.

 

De Belastingdienst heeft een toelichting uitgebracht waarbij wordt aangegeven hoe de beoordeling van de arbeidsrelatie zal plaatsvinden. Het Handhavingsplan arbeidsrelaties 2025 beschrijft de wijze waarop de Belastingdienst in 2025 gaat handhaven.

 

Let op:
De Belastingdienst keurt vanaf 6 september 2024 geen nieuwe modelovereenkomsten meer goed. Alle lopende goedgekeurde modelovereenkomsten zijn wel automatisch tot eind 2029 verlengd. De Belastingdienst kan een modelovereenkomst echter intrekken als deze niet meer voldoet aan wet- en regelgeving en jurisprudentie of als blijkt dat niet volgens de voorwaarden van de modelovereenkomst gewerkt wordt of kan worden.

 

Vooroverleg

De Belastingdienst heeft het formulier Verzoek vooroverleg beoordeling arbeidsrelatie gepubliceerd. U kunt dit formulier gebruiken als u wilt dat de Belastingdienst een arbeidsrelatie beoordeelt. Gebruik daarbij ook de Checklist vooroverleg beoordeling arbeidsrelatie. In deze checklist vindt u welke informatie u minimaal moet vermelden in uw verzoek.

 

Risico opdrachtgever/werkgever
Als achteraf bij een herkwalificatie van de arbeidsrelatie sprake blijkt te zijn van een arbeidsovereenkomst, dan loopt de opdrachtgever onder meer het risico van het betalen van (achterstallige) loonbelasting, verlof, vakantietoeslag, premies werknemersverzekeringen en het werkgeversdeel in de pensioenpremie. Daarnaast kan vanaf 2026 en bij kwaadwillendheid al eerder een boete worden opgelegd.

 

8.4    Verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen


Het kabinet wil zelfstandigen straks verplicht verzekeren tegen inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid. Via een verplichte verzekering krijgen zelfstandigen dan een uitkering als ze door een langdurige ziekte niet meer in staat zijn het minimumloon te verdienen. Ze kunnen, onder voorwaarden, ook kiezen voor een private verzekering in plaats van de verplichte verzekering. De invoering van de verplichte verzekering kan nog wel even duren.

 

Onvoldoende verzekerd

Zelfstandigen zijn volgens het kabinet thans onvoldoende verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. De oorzaak is gelegen in de hoge kosten, maar ook kunnen zelfstandigen zich soms vanwege hun leeftijd of een medische aandoening niet verzekeren. De Wet Basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (BAZ) moet straks ook zorgen voor een gelijker speelveld tussen zelfstandigen onderling en tussen werknemers en zelfstandigen.

 

Kosten

De wet gaat straks gelden voor alle zelfstandigen die winst uit onderneming in de inkomstenbelasting genieten. Deze zelfstandigen moeten voor de verzekering straks een premie betalen waarvan de hoogte ongeveer 6,5% van hun winst zal bedragen. Op basis van het minimumloon in 2024 zal de maximumpremie ongeveer € 195 per maand bedragen. De premie is fiscaal aftrekbaar.

 

Let op:
De verplichte verzekering gaat straks niet gelden voor dga’s. Ook mensen met inkomsten uit overig werk die geen winst uit onderneming vormen, vallen straks niet onder de verplichte verzekering.

 

Hoogte uitkering

Een zelfstandige krijgt, bij doorgang van de BAZ, een uitkering als hij/zij door ziekte niet meer het wettelijk minimumloon kan verdienen. In de nieuwe verzekering is de wachttijd bepaald op één jaar. Pas daarna krijgt men een uitkering die 70% van de winst vóór arbeidsongeschiktheid bedraagt, met een maximum van het minimumloon. De uitkering wordt maximaal verstrekt tot de AOW-leeftijd is bereikt.

 

Alternatief: zelf verzekeren

Zelfstandigen die de uitkering te laag vinden of zich liever zelf verzekeren, mogen ook kiezen voor een private verzekering. Dit geldt uiteraard ook voor zelfstandigen die nu al een private verzekering hebben. De te betalen premie én de hoogte van de uitkering bij arbeidsongeschiktheid dienen dan wel in ieder geval gelijk te zijn aan de bedragen volgens de nieuwe verplichte verzekering. Ook moet de uitkering lopen tot de AOW-leeftijd.

 

Let op:
In de wet is voorzien in overgangsrecht voor reeds lopende verzekeringen.

 

Planning

Het plan was opgenomen in een wetsvoorstel dat ter internetconsultatie lag. Iedereen kon hierop van 11 juni tot en met 23 juli 2024 reageren. Dat is massaal gebeurd. Er zijn 2.260 reacties binnengekomen. De minister van SZW bekijkt welke aanpassingen in het wetsvoorstel nodig zijn en verwacht het voorstel niet voor de zomer 2025 bij de Tweede Kamer te kunnen indienen. Invoering van de verplichte verzekering kan nog wel jaren duren.


8.5    Zzp’er vrijwillig bij pensioenfonds

 

Zzp’ers kunnen zich mogelijk vrijwillig aansluiten bij een pensioenfonds. Dit is een van de afspraken die in de nieuwe Wet toekomst pensioenen staat.

Pensioenakkoord

In de Wet toekomst pensioenen (Wtp) staan de afspraken uit het Pensioenakkoord. Met de inwerkingtreding van deze wet op 1 juli 2023 is voor zzp’ers ook de mogelijkheid geïntroduceerd om zich vrijwillig aan te sluiten bij een pensioenfonds.

 

Voorwaarden pensioenfonds

Het moet wel gaan om een pensioenfonds in de branche waarin de zzp’er werkt. Verder moet het pensioenfonds ook de mogelijkheid bieden tot vrijwillige aansluiting. Informeer daarom bij het pensioenfonds of deze mogelijkheid bij hen bestaat.

 

Let op:

Voor 1 juli 2023 konden werknemers zich bij uitdiensttreding al, onder voorwaarden, vrijwillig aansluiten bij het pensioenfonds van hun ex-werkgever. Deze mogelijkheid bestaat nog steeds.

 

Aftrek in inkomstenbelasting

De zzp’ers die van deze mogelijkheid gebruikmaken, kunnen de aan het pensioenfonds betaalde premies aftrekken in de aangifte inkomstenbelasting.

 

Let op:

Het is goed om te weten dat het om een experiment gaat. Wordt het experiment niet voortgezet of omgezet in een definitieve regeling, dan kan de zzp’er het geld bij het pensioenfonds laten staan of opnemen en onderbrengen bij een bank of verzekeraar.

 

Verplichte pensioenregeling

Overigens geldt in bepaalde beroepsgroepen en bedrijfstakken voor ondernemers een verplichting om deel te nemen aan de pensioenregeling. Dit bestaat al langer en dus niet pas vanaf de inwerkingtreding van de Wtp.

 

Die verplichting geldt voor ondernemers met een schildersbedrijf, stukadoorsbedrijf, glaszetbedrijf, afwerkingsbedrijf, afbouwbedrijf, natuursteenbedrijf of een terrazzo- of vloerenbedrijf. Verder geldt die verplichting voor ondernemers die het beroep uitoefenen van apotheker, fysiotherapeut, huisarts, verloskundige, medisch specialist, dierenarts, notaris of kandidaat-notaris, loods of roeier in het Rotterdamse Havengebied.

 

8.6    Betalingen aan natuurlijke personen opgeven aan Belastingdienst


Inhoudingsplichtigen moeten vóór 1 februari 2025 de in 2024 aan natuurlijke personen betaalde bedragen aan de Belastingdienst doorgeven. Dat geldt niet als die natuurlijke personen bij de inhoudingsplichtige in dienstbetrekking waren of aan hem een factuur met btw uitreikten.

 

Opgaaf Uitbetaling bedragen aan derden (Opgaaf UBD)
Deze verplichting staat bekend onder de naam ‘Opgaaf Uitbetaling bedragen aan derden’ ofwel opgaaf UBD. Het betekent dat alle inhoudingsplichtigen (dat zijn (rechts)personen met een loonheffingennummer) en bepaalde collectieve beheersorganisaties uit eigen beweging aan natuurlijke personen betaalde bedragen moeten doorgeven aan de Belastingdienst. Ze krijgen hier dus geen uitnodiging voor.

 

Let op:

De verplichting geldt ook als u geen werknemers meer in dienst heeft, maar nog wel beschikt over een loonheffingennummer.

 

Uitzonderingen
De opgaaf UBD voor betalingen aan natuurlijke personen geldt alleen als die betaling betrekking heeft op door hen verrichte werkzaamheden en diensten. Er zijn uitzonderingen:

§ Betalingen die u doet aan een natuurlijke persoon die werknemer is bij u, hoeft u niet door te geven.

§ Dat geldt ook voor betalingen die u doet aan een natuurlijke persoon die onder de zogenaamde vrijwilligersregeling valt (dat wil onder meer zeggen dat de betaling maximaal € 210 per maand en € 2.100 per jaar is in 2024).

§ Reikt de natuurlijke persoon voor de werkzaamheden een factuur met btw uit, dan hoeft u ook geen opgaaf UBD te doen.

 

Wel opgaaf UBD bij btw-vrijstelling, btw verlegd en KOR
Een ondernemer, een natuurlijke persoon, die btw-vrijgestelde werkzaamheden verricht voor u, is niet uitgezonderd van de opgaaf UBD. Hoewel deze ondernemer misschien een factuur uitreikt, is op deze factuur geen btw vermeld. Hetzelfde geldt voor een natuurlijke persoon die de KOR toepast of de btw naar u verlegt. Ook voor betalingen aan deze natuurlijke personen moet u een opgaaf UBD doen.

 

Wat geeft u door?
U doet de opgaaf UBD digitaal. U vermeldt hierbij:

§ naam, adres, bsn en geboortedatum van de natuurlijke persoon;

§ de in 2024 betaalde bedragen, inclusief eventuele kostenvergoedingen aan de natuurlijke persoon;

§ de datum waarop u de betaling deed.


Tip:

Deed u meerdere betalingen in 2024 aan één natuurlijke persoon, dan mag u die betalingen ook bij elkaar optellen. Als datum geeft u dan op de datum van de laatste uitbetaling in 2024.

 

Let op:

Niet alleen betalingen in geld, maar ook betalingen in natura moet u doorgeven.

 

Deed u meerdere betalingen in 2024 aan één natuurlijke persoon, dan mag u die betalingen ook bij elkaar optellen. Als datum geeft u dan op de datum van de laatste uitbetaling in 2024.

 

Uiterlijk 31 januari 2025
De opgaaf UBD 2024 moet u uiterlijk 31 januari 2025 doen. Bent u geen inhoudingsplichtige voor de loonheffingen of een collectieve beheersorganisatie, dan hoeft u dit alleen te doen als de Belastingdienst daar specifiek om vraagt.

 

Let op:

Betaalt u een natuurlijke persoon begin 2025 voor in 2024 verrichte werkzaamheden en diensten, dan neemt u deze betaling mee in de opgaaf UBD 2025, die u uiterlijk 31 januari 2026 moet indienen.


16 mei 2025
1. Toelatingsstelsel uitzendbureaus per 1 januari 2027 De Tweede Kamer heeft ingestemd met een toelatingsstelsel voor uitzendbureaus vanaf (beoogd) 2027. Het voorstel ligt nu bij de Eerste Kamer. Een Toelatende Instantie (TI) van het Ministerie van SZW bepaalt straks wie toegelaten wordt. Voor toelating is nodig: een VOG, een waarborgsom van € 100.000 (€ 50.000 voor starters) en aantoonbaar voldoen aan relevante wetgeving. Bedrijven die vanaf 1 januari 2027 onder het overgangsrecht vallen, mogen personeel blijven uitlenen zolang de TI de aanvraag voor een vergunning nog niet heeft beoordeeld. Voor toepassing van het overgangsrecht moeten zij zich tussen 1 november 2026 en 1 januari 2027 melden bij de TI en daarna vóór 1 juli 2027 een toelatingsaanvraag doen. Vanaf 2028 beboet de Arbeidsinspectie uitleners én inleners die zich niet aan het nieuwe toelatingsstelsel houden. 2. Fiscale regeling aandelenopties bij start-ups en scale-ups Het kabinet is van plan om met ingang van 2027 een belastingkorting in de loonbelasting te introduceren voor voordelen uit aandelenopties voor werknemers van start-ups en scale-ups. De belastingkorting wordt vormgegeven door de grondslag van de voordelen uit aandelenopties te beperken tot 65%, zodat over een lager voordeel belasting wordt geheven. Het voorstel is om ook het moment van belastingheffing uit te stellen naar uiterlijk het moment waarop de aandelen – die verkregen zijn na uitoefening van de aandelenopties – worden verkocht. Op die manier hoeft er nog geen belasting betaald te worden als er nog geen geld beschikbaar is. Doel van de fiscale regeling is om de toegang tot talentvolle werknemers voor start-ups en scale-ups te verbeteren. De regeling wordt op dit moment nog uitgewerkt en is dus nog niet definitief. 3. Samenwerkingsverband dga met eigen bv fiscaal aangepakt Een dga kan als IB-ondernemer een samenwerkingsverband aangaan met de eigen bv, bijvoorbeeld in de vorm van een vof, cv of maatschap tussen de dga en de bv. De bv brengt in het samenwerkingsverband dan de onderneming in en/of het gebruik/genot van bepaalde activa. De dga brengt zijn arbeid in. Het kabinet bekijkt momenteel hoe ze deze in hun ogen ongewenste belastingconstructie kunnen aanpakken. Daarbij wordt gedacht aan het niet kunnen toepassen van de fiscale ondernemersfaciliteiten in de IB in dit soort situaties. 4. Hogere korting mrb emissievrije auto’s Eigenaren van elektrische auto’s en andere auto’s zonder CO 2 -uitstoot krijgen in 2025 een tariefskorting van 75% op de mrb. In plaats van 100% betalen zij dus 25%. Voor de jaren 2026 tot en met 2028 was een tariefskorting afgesproken van 25%. In de Voorjaarsnota 2025 is deze tariefskorting verhoogd naar 30%. In plaats van 100% wordt dan dus niet 75% maar 70% verschuldigd. Voor het jaar 2029 blijft de tariefskorting wel gehandhaafd op 25%. Vanaf het jaar 2030 geldt geen tariefskorting meer. De verhoging van de tariefskorting wordt opgenomen in het op Prinsjesdag 2025 aangeboden Belastingplanpakket 2026 en is dus nog niet definitief. 5. Introductie vereenvoudigde inlenersaansprakelijkstelling Het kabinet wil dat de Belastingdienst eenvoudiger een inlener en doorlener aansprakelijk kan stellen door de introductie van twee bewijsvermoedens. Zo wil het kabinet het mogelijk maken dat de Belastingdienst de inlener en doorlener aansprakelijk kan stellen voor maximaal 35% van de factuursom, zonder verder onderzoek te doen naar de daadwerkelijke omvang van de aansprakelijkheidsschuld. Het tweede bewijsvermoeden dat geïntroduceerd wordt, is dat een onderneming die ingeschreven is in het openbaar register als toegelaten uitzendonderneming, een uitlener is. Voor beide bewijsvermoedens komt voor de inlener en doorlener wel een tegenbewijsmogelijkheid. Het voorstel voor de bewijsvermoedens moet nog door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen. Inwerkingtreding vindt plaats gelijktijdig met het toelatingsstelsel voor uitzendbureaus (beoogd 2027). 6. Versoepeling pseudo-eindheffing RVU verlengd tot en met 2028 Als een werkgever een uitkering doet, zodat een oudere werknemer eerder kan stoppen met werken, kan de werkgever hierover een pseudo-eindheffing verschuldigd zijn van 52%. Vanaf 2021 is deze pseudo-eindheffing niet verschuldigd als een werknemer maximaal drie jaar voor de AOW-leeftijd een bedrag krijgt dat niet hoger is dan de drempelvrijstelling (bedrag in 2025 € 2.273 bruto per maand). Deze versoepeling zou eind 2025 stoppen, maar wordt verlengd tot en met 2028. Daarnaast wordt de drempelvrijstelling verhoogd. Er is ook budget gereserveerd voor een mogelijke verlenging van de regeling vanaf 2029. Om dit allemaal te dekken, wordt de pseudo-eindheffing vanaf 2026 in stappen verhoogd, tot deze in 2028 65% bedraagt. De verlenging en verhogingen worden opgenomen in het Belastingplanpakket 2026 dat op Prinsjesdag 2025 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. De precieze details worden dan ook bekend.
16 mei 2025
De Hoge Raad heeft bepaald dat schoonmakers die via het inmiddels failliete onlineplatform Helpling hun diensten aanboden, kwalificeerden als uitzendkracht. Er was geen sprake van een reguliere arbeidsovereenkomst met Helpling of de particuliere huishoudens. Feiten Helpling was een onlineplatform voor schoonmaakwerkzaamheden. De FNV had samen met een schoonmaker die via Helpling diensten aanbood, een procedure aangespannen tegen Helpling. In deze procedure werd de rechter verzocht te bepalen dat sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst tussen Helpling en de schoonmakers. Mocht de rechter daar niet in meegaan, dan werd verzocht te bepalen dat sprake was van een uitzendovereenkomst tussen Helpling en de schoonmakers. Helpling daarentegen was van mening dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen de huishoudens en de schoonmakers. Hoe werkte het platform? Een schoonmaker kon zich via de website van Helpling aanmelden voor schoonmaakwerkzaamheden. De schoonmaker kon daarbij zelf aangeven tegen welk uurtarief hij wilde werken. Helpling liet vervolgens aan huishoudens die op zoek waren naar een schoonmaker via het platform zien welke schoonmakers beschikbaar waren. Het huishouden deed vervolgens een boekingsverzoek, waarna bij acceptatie hiervan door de schoonmaker de boeking feitelijk tot stand kwam. Helpling verzorgde via een speciale betaaldienst de betalingen aan de schoonmakers en rekende een provisie van minimaal 23% en maximaal 32%. Er golden voor de huishoudens en voor de schoonmakers verschillende door Helpling opgestelde algemene voorwaarden, waarmee ze akkoord moesten gaan. Oordeel gerechtshof Eerder oordeelde het gerechtshof al dat er tussen Helpling en de schoonmakers een uitzendovereenkomst bestond, en er geen sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst. De huishoudens waren daarbij de inleners. Tegen deze uitspraak stelden zowel Helpling als de FNV beroep in cassatie in bij de Hoge Raad, omdat ze het niet eens waren met de kwalificatie uitzendovereenkomst. Oordeel Hoge Raad De Hoge Raad heeft – in afwijking van het advies van de advocaat-generaal – geoordeeld dat er inderdaad sprake was van een uitzendovereenkomst tussen Helpling en de schoonmakers. De advocaat-generaal oordeelde nog dat tussen Helpling en de schoonmakers een reguliere arbeidsovereenkomst bestond, omdat particuliere huishoudens niet zouden kunnen optreden als inlener. De Hoge Raad is het daar niet mee eens. Noch uit de wetsgeschiedenis, noch uit het stelsel van de wet volgt dat de terbeschikkingstelling van een uitzendkracht uitsluitend kan plaatsvinden in het kader van het beroep of bedrijf van de inlener. Er is verder voldaan aan de criteria van een uitzendovereenkomst, namelijk dat de huishoudens als inlenende partij het toezicht en de leiding uitoefenden en dat Helpling de formele gezagsrelatie had en de betalingen beheerde. Dit laatste maakt dat er ook geen sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst tussen de schoonmakers en de huishoudens.
16 mei 2025
Het kabinet gaat ongelijke verdelingen van een huwelijksgemeenschap en ongelijke verdelingen bij een verrekenbeding fiscaal aanpakken. Een wetswijziging heeft ter consultatie gelegen. Aanleiding Aanleiding is de uitkomst van een arrest van de Hoge Raad van begin 2024 waarbij twee echtgenoten huwelijksvoorwaarden aangingen in het zicht van overlijden van een van hen. De Hoge Raad oordeelde dat de ongelijke verdeling – waarbij de langstlevende 90% kreeg toebedeeld – niet in strijd was met de wet. Het kabinet wil dit aanpakken en kiest er daarom voor om de wet te wijzigen. Internetconsultatie De voorgenomen wetswijziging wordt opgenomen in het Belastingplan 2026 dat op Prinsjesdag 2025 zal worden gepresenteerd. Over deze wetswijziging was een internetconsultatie. Constructie De constructie komt erop neer dat partners in het zicht van overlijden, bijvoorbeeld bij een ongeneeslijke ziekte, in hun huwelijksvoorwaarden de gerechtigdheid tot de huwelijksgoederengemeenschap aanpassen ten gunste van de partner die hoogstwaarschijnlijk het langst leeft. Het wijzigen van een verrekenbeding ten gunste van de partner die hoogstwaarschijnlijk het langst leeft, heeft hetzelfde effect. De achterblijvende partner erft minder en er hoeft minder erfbelasting te worden betaald dan bij een gelijke verdeling (50%-50%). Voorstel wetswijziging Het kabinet wil genoemde constructie bestrijden. Het voorstel van het kabinet gaat echter veel verder dan het bestrijden van de aanpassingen van de huwelijksvoorwaarden inzake de huwelijksgoederengemeenschap of de verrekenbedingen in het zicht van overlijden van een van de partners. Het kabinet stelt namelijk voor om schenk- of erfbelasting te heffen bij elke ontbinding van een huwelijksgoederengemeenschap of bij elk toegepast verrekenbeding waarbij aan een partner meer toekomt dan de helft van de gemeenschap of de te verrekenen som. Hiermee worden dus niet alleen huwelijkse voorwaarden getroffen die gewijzigd zijn in het zicht van overlijden, maar alle huwelijksvoorwaarden waarvan het effect is dat er een ongelijke verdeling ontstaat. Wat betekent de wetswijziging? Als het voorstel ongewijzigd in de wet wordt opgenomen, betekent dit het volgende: § Als bij een overlijden een partner bij ontbinding van de huwelijksgemeenschap of bij uitvoering van een verrekenbeding meer krijgt toebedeeld dan de helft, wordt het meerdere gezien als verkrijging op grond van erfrecht. Afhankelijk van de hoogte en andere verkrijgingen, is de langstlevende partner hierover erfbelasting verschuldigd. § Als een partner bij een echtscheiding door ontbinding van de huwelijksgemeenschap of uitvoering van een verrekenbeding meer krijgt toebedeeld dan de helft, wordt het meerdere gezien als schenking. Afhankelijk van de hoogte en andere schenkingen is hierover schenkbelasting verschuldigd. Terugwerkende kracht 18 april 2025 Hoewel het voorstel nog in een wetsvoorstel moet worden opgenomen en door de Tweede en Eerste Kamer moet worden goedgekeurd, wordt in het voorstel al wel rekening gehouden met onmiddellijke inwerkingtreding vanaf 18 april 2025. Dit is de datum waarop in de Voorjaarsnota 2025 de maatregel bekend werd. Uitzonderingen Alleen de volgende huwelijksvoorwaarden worden niet getroffen door de voorgestelde wetswijziging: - huwelijksvoorwaarden waarin al een ongelijke verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is overeengekomen vóór 18 april 2025, en - huwelijksvoorwaarden waarin al een finaal verrekenbeding met ongelijke breukdelen is overeengekomen vóór 18 april 2025. Let op: Alle huwelijksvoorwaarden die vanaf 18 april 2025 zijn aangegaan of gewijzigd, worden wel volledig door de maatregel getroffen. Dit is ook het geval als de huwelijksvoorwaarden vanaf 18 april 2025 op andere onderdelen dan de ongelijke verdeling worden aangepast. Door elke aanpassing van huwelijksvoorwaarden vanaf 18 april 2025 wordt dus de uitzonderingspositie opgeheven!
Meer posts