3. Ondernemingen en ondernemers

30 september 2025

Van de aanpassing van de schijven en arbeidskorting in box 3 tot de verlaging van de zelfstandigenaftrek en vereenvoudigingen in btw-regels. Het Belastingplan 2026 brengt opnieuw belangrijke veranderingen met zich mee. We zetten de belangrijkste punten hieronder voor u als mkb-ondernemer uiteen. 


3.1 Aanpassing schijven, tarieven en arbeidskorting box 1


Vanaf 1 januari 2026 wijzigen de hoogte en de tarieven van de eerste en de tweede schijf in box 1. De eerste schijf stijgt van € 38.441 (2025) naar € 38.883 (2026). De tweede schijf stijgt van € 76.817 (2025) naar € 79.137 (2026). De tarieven veranderen mee. Het tarief van de eerste schijf daalt van 35,82% (2025) naar 35,70% (2026). Het tarief van de tweede schijf stijgt van 37,48% (2025) naar 37,56% (2026). Het tarief van de eerste schijf van de AOW daalt van 17,92% naar 17,8%.


Tarief inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2026 

                              Belastbaar inkomen meer dan (€) Maar niet meer dan (€)  Tarief 2026 (%) 

Eerste schijf                           -                                                         38.883                               35,7

Tweede schijf                        38.883                                                  79.137                               37,56 

Derde schijf                        79.137                                                      -                                       49,5 


Let op! 

Het nieuwe box 1-tarief betekent ook dat de aftrekposten in box 1 tegen het tarief van 37,56% in aftrek worden gebracht. Denk aan de renteaftrek eigen woning en de mkb-winstvrijstelling. 


3.2 Geen tariefwijzigingen box 2


De tarieven in box 2 blijven in 2026 gelijk. Wel worden de schijven geïndexeerd. De eerste schijf stijgt van € 67.804 (2025) naar € 68.843 (2026) en wordt belast tegen 24,5%. Het bedrag daarboven valt in de tweede schijf en wordt belast tegen 31%. Fiscaal partners mogen beiden de eerste schijf toepassen.


Tip! 

Wilt u dit jaar nog een dividenduitkering doen? Gebruik dan de eerste schijf: maximaal € 67.804 of € 135.608 bij fiscaal partners. Een hogere dividenduitkering kunt u beter uitstellen naar 2026. 


Let op!:

Dividenduitkeringen beïnvloeden ook de algemene heffingskorting, uw vermogen in box 3 en eventuele excessieve leningen. Overleg met uw adviseur of een uitkering in 2025 voordelig is.

 

Tip! 

Heeft uw partner geen eigen inkomen? Dan kan dividend uitkeren gunstig zijn om de algemene heffingskorting optimaal te benutten.


Let op:

Heeft u als aanmerkelijkbelanghouder een schuld van meer dan € 500.000 (exclusief eigenwoningschulden)? Dan heeft u tot 31 december 2025 de tijd om deze af te lossen. Anders betaalt u box 2-belasting over het bedrag boven de € 500.000.


3.3 Ongewijzigde tarieven vennootschapsbelasting


De tarieven en schijven in de vennootschapsbelasting blijven ongewijzigd. Winst tot en met € 200.000 wordt belast tegen 19%. Het bedrag daarboven tegen 25,8%.


134 Verlaging zelfstandigenaftrek; mkb-winstvrijstelling blijft gelijk


De zelfstandigenaftrek is een bedrag dat ondernemers in de inkomstenbelasting mogen aftrekken van hun winst als ze minimaal 1.225 uur hebben gewerkt. Het kabinet heeft in het Belastingplan 2023 besloten de zelfstandigenaftrek stapsgewijs te verlagen, om zo het fiscale verschil tussen werknemers en zelfstandigen kleiner te maken.


De zelfstandigenaftrek gaat van € 2.470 (2025) naar € 1.200 (2026) en wordt uiteindelijk verlaagd tot € 900 in 2027. Starters houden recht op € 2.123. Voor ondernemers die AOW-gerechtigd zijn, geldt een verlaging naar 50% van het bedrag aan zelfstandigenaftrek.


Voor ondernemers en zzp’ers blijft de mkb-winstvrijstelling in 2026 12,7%.


Let op:

Vanaf 2027 dalen de stakingsaftrek en meewerkaftrek met 75%. In 2030 worden ze volledig afgeschaft. Deze wijzigingen staan in de Voorjaarsnota 2025, maar niet in het Belastingplan 2026. 



3.5 Bedrijfsopvolgingsregeling


Het doel van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en de doorschuifregeling (DSR) is bij reële bedrijfsoverdrachten te voorkomen dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt door de belastingdruk. U kunt daarom met een fiscale stimulans het stokje aan de volgende generatie doorgeven. De regelingen spelen daarom een belangrijke rol bij de overdracht van familiebedrijven. 


Eind 2024 zijn diverse wetswijzigingen in de BOR en DSR aangenomen die per 1 januari 2026 in werking treden. Deze wijzigingen zijn bedoeld om de regelingen beter te richten op echte ondernemingen en om constructies en misbruik tegen te gaan.


Wat verandert er in de bedrijfsopvolgingsregeling en doorschuifregeling per 2026?


 Het begrip preferente aandelen is uitgebreid: aandelen met een wezenlijke voorrang op winst of liquidatieopbrengsten worden als preferent gezien. Ten aanzien van preferente aandelen gelden de BOR en de DSR niet (behoudens uitzonderingen).

 De regelingen gelden nog uitsluitend voor gewone aandelen met een belang van minimaal 5%. Opties en winstbewijzen vallen buiten de regelingen. (Deze moeten nog definitief worden vastgesteld.)

 De regels rondom herstructureringen tijdens de bezits- en voortzettingstermijn worden versoepeld.

 Voor schenkers wordt de bezitstermijn van vijf jaar verlengd. Is de schenker bij overdracht zes jaar (of meer) ouder dan de AOW-leeftijd? Dan telt elk extra jaar voor zes maanden extra bezitstermijn.

 Voor erflaters wordt de bezitstermijn van één jaar verlengd. Is de erflater bij overlijden meer dan twee jaar ouder dan de AOW-leeftijd? Dan komt er per extra jaar zes maanden bij.

 De (onbedoelde) dubbele BOR wordt beperkt: u mag de bedrijfsopvolgingsregeling nog slechts één keer toepassen op dezelfde ondernemingen. Schenken, terugkopen en opnieuw schenken is dus niet meer mogelijk.

 Vanaf 2026 tellen ook schulden mee die horen bij het ter beschikking gestelde onroerend goed. Hiermee wordt een eerdere omissie in de regeling hersteld. 



Tip! 

Overweegt u om uw onderneming op (lange) termijn over te dragen aan uw kinderen? Dan kan het verstandig zijn om samen met uw adviseur de timing van de overdracht te herzien.


3.6 Samentelbepaling maximale investeringsbedrag energie-investeringsaftrek


Bedrijven en ondernemers die investeren in energiezuinige bedrijfsmiddelen mogen 40% van die investering extra aftrekken van de winst. De grens ligt bij € 151 miljoen per jaar (2025), daarna vervalt de extra aftrek. Investeert u (mede) via een samenwerkingsverband, zoals een vof? Dan kunt u boven de grens van € 151 miljoen uitkomen en onbedoeld de aftrek verhogen. Het kabinet wil dit voorkomen. Daarom tellen investeringen in een samenwerkingsverband mee met de eigen investeringen. De grens blijft € 151 miljoen. 


3.7 Btw-vrijstelling voor sociale en culturele diensten ook bij winst

 

Op dit moment geldt de btw-vrijstelling voor diensten van sociale of culturele aard alleen als de aanbieder géén winst beoogt. In april 2023 besliste de Hoge Raad dat de uitzondering in lagere regelgeving juridisch niet houdbaar was. Daardoor moesten sommige instellingen ineens 21% btw gaan rekenen, wat leidde tot hogere kosten voor maatschappelijke dienstverlening. 

 

In de Fiscale verzamelwet 2026 wordt de btw-vrijstelling uitgebreid naar instellingen die winst beogen, zolang zij sociale of culturele diensten verrichten. Denk aan schuldhulpverlening, beschermingsbewind en curatele, jeugdhulp, maatschappelijk werk, dagverblijven voor gehandicapten en preventieve jeugdinterventies. 


Let op:

Brengt u nu btw in rekening? Dan moet u mogelijk eerder afgetrokken btw op uw investeringen opnieuw beoordelen en corrigeren.


3.8 Bezwaar en beroep mogelijk bij btw-aangifte met nihil-saldo 


Vanaf 2026 kunt u ook bezwaar maken tegen een btw-aangifte met een nihil-saldo. Een nihilaangifte ontstaat wanneer de verschuldigde btw en de voorbelasting gelijk zijn. Hierdoor is er geen btw te betalen of terug te krijgen. Tot nu toe was het onduidelijk of u in zo’n situatie bezwaar kon maken. Door de Fiscale verzamelwet 2026 verandert dit en geldt de nihilaangifte voortaan als een voldoening op aangifte. Dit betekent dat de gebruikelijke bezwaarprocedure hier van toepassing is.

 

3.9 Aanpassing aftrek gemengde kosten


Werkgevers hebben te maken met een aftrekbeperking voor kosten met een privé-element in de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Denk daarbij aan eten, drinken en representatie. Voor de aftrekbeperking kunnen werkgevers kiezen tussen óf een vast bedrag dat niet aftrekbaar is, óf een percentage van de kosten dat niet aftrekbaar is. Voor werkgevers die Vpb-plichtig zijn, is de hoogte van het vaste bedrag afhankelijk van het loonbegrip uit de Wet op de loonbelasting 1964. Vanaf een minimaal vast bedrag van (in 2025) € 5.700 geldt hoe hoger het loon, des te hoger het vaste bedrag dat niet aftrekbaar is. 


Sinds de invoering van de werkkostenregeling tellen ook de WKR-vergoedingen mee als loon voor de berekening van dit vaste bedrag. Dit is administratief bewerkelijk en verkleint bovendien in bepaalde situaties de aftrekmogelijkheid in de vennootschapsbelasting. 


Om de toepassing eenvoudiger te maken, telt vanaf 1 januari 2026 alleen het fiscale loon waarop loonheffing is ingehouden nog mee. Dit vindt u in de verzamelloonstaat. Het maakt de toepassing eenvoudiger, maar vergroot bovendien in bepaalde situaties de aftrekmogelijkheden voor u als werkgever.


3.10 Uitstel van betaling zonder rente bij omzetting in bv door buitenlandse ondernemer


Op dit moment is er geen wettelijke basis voor renteloos uitstel van betaling voor een buitenlandse ondernemer die zijn onderneming omzet in een bv of nv. De wet wordt aangepast, zodat deze aansluit bij het Besluit geruisloze omzetting. Bij een geruisloze omzetting naar een bv of nv wordt daarom het uitstel op de conserverende aanslag voortaan renteloos verleend. Deze aanslag wordt opgelegd om de Nederlandse aanmerkelijkbelangclaim veilig te stellen.


Deze regeling is vooral van belang voor buitenlandse belastingplichtigen. Door belastingverdragen kan de Belastingdienst de box 2-claim soms niet innen. In dat geval verleent de fiscus renteloos uitstel van betaling voor het geconserveerde bedrag.


3.11 Wijziging kleineondernemersregeling


Sinds 1 januari 2025 kunnen Nederlandse ondernemers ook gebruikmaken van de kleineondernemersregeling (KOR) van andere EU-lidstaten. Dit is interessant voor ondernemers die grensoverschrijdend werken en onder de omzetgrens blijven. 


De KOR biedt een btw-vrijstelling voor kleine ondernemers met een beperkte omzet. Nieuw is dat de regeling ook in andere EU-landen geldt, mits een totale EU-omzet onder de € 100.000 blijft. Per land kan een ander grensbedrag gelden, in Nederland is dit € 20.000. 


Voorwaarde is dat u elk kwartaal omzetinformatie moet aanleveren, zodat de EU-lidstaten kunnen controleren of ondernemers aan de voorwaarden voldoen. De oorspronkelijke wettekst over deze rapportageverplichting leidde tot verwarring. De wet wordt aangepast, zodat helder is welke informatie u wanneer moet aanleveren.


3.12 Fonds voor gemene rekening


Vanaf 2025 zijn fondsen voor gemene rekening niet langer fiscaal transparant en daarmee belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Dit heeft in de praktijk geleidt tot enkele knelpunten. Om die reden loopt er een onderzoek naar de definitie van het fonds voor gemene rekening. De mogelijke uitkomst hiervan is dat vanaf 2027 een fonds voor gemene rekening weer fiscaal transparant wordt als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. 


In de praktijk zou dit leiden tot een korte belastingplichtige periode voor het fonds van gemene rekening van 1 januari 2025 t/m 31 december 2026. Om dit te voorkomen, is overgangsrecht opgenomen, zodat het fonds ook in deze periode transparant blijft.


Voor het overgangsrecht is geen actie nodig. Meldt het fonds zich niet vóór 28 februari 2026 aan als belastingplichtige? Dan geldt het overgangsrecht automatisch. 


Let op:

Het overgangsrecht geldt alleen voor fondsen voor gemene rekening die al op 31 december 2024 bestonden.




Tip! 

Voldoet u waarschijnlijk niet aan de voorwaarden van het overgangsrecht? Meld u dan uiterlijk 28 februari 2026 bij de Belastingdienst aan.




21 november 2025
1. Maximale inhouding huisvesting op minimumloon blijft 25% Werkgevers mogen in 2025 voor de kosten van huisvesting van een werknemer maximaal 25% van het wettelijk minimumloon inhouden op dit minimumloon. Het plan was om dit percentage vanaf 2026 met 5% per jaar af te bouwen. Vanaf 2030 zou het dan verboden zijn om de kosten van huisvesting in te houden op het wettelijk minimumloon. Dit plan gaat vooralsnog niet door. Het is uiteraard niet uitgesloten dat een nieuw kabinet er alsnog voor kiest om de regeling af te bouwen. Dat zal dan in ieder geval niet per 1 januari 2026 zijn. 2. Moet u op pensioenadvies aan personeel loonheffing inhouden? Als een werknemer een door u als werkgever betaald pensioenadvies krijgt, is hierover dan wel of geen loonheffing verschuldigd? Vanaf de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioen (Wtp) zijn pensioenuitvoerders verplicht om werknemers te begeleiden bij het maken van een keuze binnen de pensioenregeling. Als het pensioenadvies zich beperkt tot keuzebegeleiding, is dit verplichte advies onbelast voor de loonheffingen. Als meer persoonlijke achtergrondinformatie bij het pensioenadvies wordt betrokken, is het pensioenadvies niet meer beperkt tot keuzebegeleiding. Er is dan sprake van persoonlijk pensioenadvies. De Belastingdienst heeft aangegeven dat de kosten van een persoonlijk pensioenadvies belast loon vormen voor de werknemer. De Wtp verplicht overigens niet tot een dergelijk uitgebreid advies. Tip: u kunt er als werkgever voor kiezen om het persoonlijk pensioenadvies aan te wijzen voor de werkkostenregeling. In dat geval wordt bij de werknemer geen loonheffing geheven als u nog vrije ruimte heeft. 3. Onbelaste vergoeding internetabonnement mogelijk Van een werknemer die ook thuiswerkt, kunt u de kosten van zijn volledige internetabonnement onbelast vergoeden. Voorwaarde is dat de werknemer het internet nodig heeft en ook gebruikt voor zijn werk. U hoeft geen rekening te houden met een eventueel privégebruik van uw werknemer. Overigens bent u niet verplicht om het volledige abonnement te vergoeden. U kunt ook een deel vergoeden. Let wel op bij abonnementen die ook tv en vaste telefoon bevatten. Alleen het internetdeel kunt u namelijk onder de gerichte vrijstelling onbelast vergoeden. 4. Aanvragen subsidie praktijkleren derde leerweg tot 28 november 2025 Erkende leerbedrijven kunnen vanaf 3 november 2025 9.00 tot vrijdag 28 november 2025 17.00 uur weer de subsidie praktijkleren aanvragen voor een praktijkplaats van een mbo-student in de derde leerweg (overig onderwijs (ovo) of overige opleidingen in deeltijd (odt)). De student moet ingeschreven staan in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) van DUO. Daarnaast gelden nog meer voorwaarden . Per praktijkplaats kan maximaal € 2.700 subsidie gekregen worden. Het beschikbare budget bedraagt in 2025 € 2.800.000. Bij overschrijding van het budget wordt de hoogte van de subsidie naar rato verlaagd. Aanvragen van de subsidie kan via RVO.nl . Het erkende leerbedrijf moet de subsidie wel aanvragen binnen een jaar na afloop van de praktijkleerplaats. 5. Aanvraag subsidie groepshulp kinderopvang tot 28 november 2025 Van 3 november 2025 9.00 uur tot en met 28 november 2025 17.00 kunt u via RVO.nl weer subsidie aanvragen voor groepshulpen (groepsondersteuners) in uw kinderopvang. De subsidie bedraagt maximaal € 10.056 per jaar per groepshulp. U kunt de subsidie voor maximaal tien groepshulpen aanvragen. Er gelden wel voorwaarden . Het beschikbare budget bedraagt in 2025 € 1.735.000. Bij overschrijding van het budget wordt de hoogte van de subsidie per groepshulp naar rato verlaagd. 6. Verbetering koopkracht deeltijd-minimumloners Deeltijdwerkers die op jaarbasis minder verdienen dan het minimumloon en een loonsverhoging hebben die lager is dan de algemene loonontwikkeling, hebben in 2025 te maken met negatieve inkomensgevolgen. Deze gevolgen worden, op verzoek van de Tweede Kamer, vanaf 2026 gecompenseerd. Zo krijgen de lage inkomens in 2026 meer recht op arbeidskorting, waardoor vooral deeltijdwerkers met een uurloon op of rond het minimumloon er iets op vooruitgaan. Ter budgettaire dekking gaan de verhogingen van de arbeidskorting van € 25 en € 27 niet door, wordt het tarief in de eerste schijf van de IB in 2026 0,05% minder verlaagd (en in de komende jaren in geleidelijke stapjes nog minder verlaagd (tot 0,09% minder in 2035)) en wordt het tarief van 49,5% in de IB verschuldigd vanaf een lager inkomen dan eerder in het Belastingplan 2026 was opgenomen.
21 november 2025
Het wettelijk minimumuurloon wordt per 1 januari 2026 verhoogd. Wat zijn de nieuwe geïndexeerde uurtarieven? Vanaf 21 jaar Door een indexatie van 2,15% zal het wettelijk minimumuurloon voor een werknemer vanaf 21 jaar vanaf 1 januari 2026 € 14,71 per uur bedragen. Nu bedraagt het wettelijk minimumuurloon voor een werknemer van 21 jaar en ouder nog € 14,40 per uur. Let op! De berekening van het indexatiepercentage is gebaseerd op het gemiddelde van de procentuele ontwikkeling van de contractlonen in de marktsector, in de gepremieerde en gesubsidieerde sector en bij de overheid. Wettelijk minimumuurloon 15 tot en met 20 jaar Door de stijging van het wettelijk minimumuurloon voor werknemers van 21 jaar en ouder, stijgt het wettelijk minimumuurloon voor jongere werknemers per 1 januari 2026 als volgt: Leeftijd Percentage Minimumuurloon 21 jaar en ouder 100,0% € 14,71 20 jaar 80,0% € 11,77 19 jaar 60,0% € 8,83 18 jaar 50,0% € 7,36 17 jaar 39,5% € 5,81 16 jaar 34,5% € 5,07 15 jaar 30,0% € 4,41 Let op: In de Voorjaarsnota 2025 was door het huidige kabinet afgesproken om het minimumjeugdloon voor jongeren van 16 tot en met 20 jaar vanaf 2027 geleidelijk te verhogen. Het is nog niet bekend of het nieuwe kabinet deze plannen overneemt. Wettelijk minimumuurloon bbl Voor werknemers met een arbeidsovereenkomst in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) geldt voor werknemers in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar een ander percentage. Het wettelijk minimumuurloon voor deze werknemers is per 1 januari 2026 als volgt: Leeftijd Percentage Minimumuurloon 21 jaar en ouder 100,0% € 14,71 20 jaar 61,5% € 9,05 19 jaar 52,5% € 7,72 18 jaar 45,5% € 6,69 17 jaar 39,5% € 5,81 16 jaar 34,5% € 5,07 15 jaar 30,0% € 4,41 Let op: In juli 2025 maakte de minister van OC&W bekend dat hij de lagere percentages voor werknemers in de bbl met ingang van 1 januari 2027 wil afschaffen. Dit is nu een plan, dat verder nog niet concreet is.
21 november 2025
De belastingrente voor de inkomstenbelasting (IB) bedraagt in 2026 hoogstwaarschijnlijk 5%. Voor de vennootschapsbelasting (Vpb) zal dit waarschijnlijk 7,5% zijn. Beide percentages zijn 1,5% lager dan in 2025. Hoe wordt de nieuwe belastingrente vastgesteld? De belastingrente wordt één keer per jaar opnieuw vastgesteld. De nieuwe rente gaat dan per 1 januari gelden. In een besluit is vastgelegd hoe dit moet gebeuren. Daarbij geldt als basis de vóór 1 november van het voorafgaande jaar laatste gepubliceerde ECB-rente voor basisfinancieringstransacties. Voor de belastingrente voor het jaar 2026 gaat het hierbij om de op 11 juni 2025 gepubliceerde ECB-rente voor basisfinancieringstransacties. Die bedraagt 2,15%. Voor 1 november 2025 vond geen andere publicatie meer plaats. Let op: In het besluit is ook opgenomen dat de belastingrente altijd wordt vastgesteld op een afronding van halve procenten. Leidt de berekening tot een andere belastingrente, dan vindt dus afronding plaats. Verder wordt het belastingrentepercentage ten opzichte van het bestaande belastingrentepercentage maximaal 2% hoger of lager. Belastingrente IB 2026 Voor de IB wordt de hiervoor genoemde ECB-rente volgens het besluit verhoogd met 3%. Daarbij is ook opgenomen dat de minimale belastingrente altijd 4,5% is. Met deze rekenregels bedraagt de belastingrente voor de IB in 2026 5% (2,15% + 3% = 5,15%, afgerond op halve procenten is dat dus 5%). In 2025 bedraagt de belastingrente voor de IB nog 6,5%. Let op: Dit percentage geldt ook voor de meeste andere belastingen, onder meer de loonbelasting, omzetbelasting, dividendbelasting, erfbelasting et cetera. Belastingrente Vpb 2026 Voor de Vpb wordt de hiervoor genoemde ECB-rente volgens het besluit verhoogd met 5,5%. Daarbij is ook opgenomen dat de minimale belastingrente altijd 5,5% is. Met deze rekenregels bedraagt de belastingrente voor de Vpb in 2026 7,5% (2,15% + 5,5% = 7,65%, afgerond op halve procenten is dat dus 7,5%). In 2025 bedraagt de belastingrente voor de Vpb nog 9%. Let op: Dit percentage geldt ook voor de bronbelasting en de minimumbelasting. Nog geen officiële bekendmaking Het belastingrentepercentage voor 2026 is nog niet door de Belastingdienst bekendgemaakt. Gebaseerd op het besluit komen de percentages uit op 5 en 7,5%, maar daarvan is dus nog geen officiële bevestiging. Bezwaar belastingrente Over de hoogte van de belastingrente loopt een procedure bij de Hoge Raad. Bezwaren tegen de belastingrente zijn aangewezen als zogenaamde massaalbezwaarprocedure. Dit betekent dat degenen die bezwaar maken tegen de belastingrente pas een uitspraak van de Belastingdienst krijgen als de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Let op: Wilt u aansluiten bij deze massaalbezwaarprocedure, dan moet u op tijd een bezwaar indienen tegen de belastingrente. Neem voor meer informatie hierover contact op met onze adviseurs.