5. Particulier

30 september 2025

Het Belastingplan 2026 brengt voor particulieren flinke veranderingen mee. De belastingtarieven en heffingskortingen schuiven, in box 3 daalt de vrijstelling en voordelen zoals groen beleggen en lijfrentes worden aangescherpt. Kortom: ingrepen die uw inkomen, vermogen én oudedagsvoorziening raken.

 

5.1     Aanpassing schijven, tarieven en arbeidskorting box 1

 

Vanaf 1 januari 2026 wijzigen de hoogte en de tarieven van de eerste en de tweede schijf in box 1. De eerste schijf stijgt van € 38.441 (2025) naar € 38.883 (2026). De tweede schijf stijgt van € 76.817 (2025) naar € 79.137 (2026). De tarieven veranderen mee. Het tarief van de eerste schijf daalt van 35,82% (2025) naar 35,70% (2026). Het tarief van de tweede schijf stijgt van 37,48% (2025) naar 37,56% (2026). Het tarief van de eerste schijf van de AOW daalt van 17,92% naar 17,8%.

 

  Tarief inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2026 

     

                                                     Belastbaar inkomen meer dan (€)   Maar niet meer dan (€)   Tarief 2026 (%)  

 Eerste schijf                                         -                                                                    38.883                                            35,7

Tweede schijf                                      38.883                                                          79.137                                              37,56 

Derde schijf                                          79.137                                                           -                                                       49,5 

   

Let op!

Het nieuwe box 1-tarief betekent ook dat de aftrekposten in box 1 tegen het tarief van 37,56% in aftrek worden gebracht. Denk aan de renteaftrek eigen woning en de mkb-winstvrijstelling. 

 

5.2     Heffingskortingen: lichte verhoging arbeidskorting

 

Naast de aanpassing van de schijven en tarieven stijgt ook de arbeidskorting. Deze loopt in 2026 van € 996 (2025: € 980) tot € 5.712 (2025: € 5.599).

 

Heffingskortingen                                                                             2025 (€)                                                                2026 (€) 

Algemene heffingskorting maximaal (< AOW-leeftijd)            3.068                                                                       3.115 

Arbeidskorting (maximaal)                                                               5.599                                                                        5.712

Jonggehandicaptenkorting                                                             909                                                                           923

Maximum inkomensafhankelijke combinatiekorting              2.986                                                                        3.032 

Ouderenkorting (maximaal)                                                            2.035                                                                         2.067 

Alleenstaandeouderkorting                                                              531                                                                             540 

Afbouwpercentage van de arbeidskorting                                   6,51%                                                                         6,51% 

   

5.3     Planning invoering nieuw box 3-stelsel

 

Tijdelijk kan gekozen worden tussen twee manieren voor de heffing van inkomstenbelasting over vermogen in box 3. Jaarlijks kan gekozen worden tussen het huidige forfaitaire stelsel of de tegenbewijsregeling. Dit laatste is voordelig als het werkelijke rendement over het vermogen in het jaar lager ligt dan het forfaitaire rendement.

 

De tegenbewijsregeling geldt totdat de wet is gewijzigd naar een systeem waarbij geheven wordt over het werkelijke rendement over het vermogen in box 3. Deze wet moet op 1 januari 2028 ingaan. Dit is volgens de staatssecretaris van Financiën alleen haalbaar als uiterlijk op 15 maart 2026 het wetsvoorstel wordt aangenomen door de Tweede Kamer.

 

5.4     Werkelijk rendement box 3: vanaf 2028, lager heffingsvrij vermogen en einde groen beleggen

 

Tot 2028 blijft de belasting in box 3 gebaseerd op een fictief rendement. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze methode mogelijk in strijd is met het eigendomsrecht. Vanaf 2028 wordt daarom het werkelijke rendement belast. Tot die tijd worden enkele aanpassingen doorgevoerd in het forfaitaire systeem.


Per 1 januari 2026 daalt het heffingsvrij vermogen van € 57.684 naar € 51.396 per belastingplichtige. Voor fiscale partners daalt dit van € 115.368 naar € 102.792. Het forfaitair rendement op overige bezittingen stijgt van 5,88% (2025) naar 7,78% (2026). Deze stijging is grotendeels budgettair gemotiveerd. 

 

Let op!

De verhoging geldt niet alleen voor onroerende zaken, maar voor alle overige bezittingen, zoals aandelen, obligaties en vorderingen.

 

Tip!

Was uw werkelijke rendement in eerdere jaren lager dan het forfaitaire rendement? Dien dan een opgaaf werkelijk rendement (OWR) in. Vraag uw adviseur of dit belastingvoordeel oplevert.

 

5.5     Reparatie tegenbewijsregeling box 3 voorkomt heffingslek


Als belastingplichtige kunt u tot 1 januari 2028 jaarlijks kiezen tussen twee methoden voor de heffing van inkomstenbelasting over het vermogen in box 3. U kiest het forfaitaire stelsel met vaste percentages of de tegenbewijsregeling. In die laatste telt het werkelijke rendement over het vermogen in het betreffende jaar. Dit is gunstig wanneer uw werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement.
 

In de tegenbewijsregeling wordt een heffingslek gerepareerd. U kunt als belastingplichtige uw belastingdruk verlagen door obligaties met aangegroeide rente te kopen. Deze obligaties keren de rente pas uit in het opvolgende jaar. Het werkelijke rendement op de obligaties is hierdoor in het aankoopjaar negatief en wordt niet belast. In het opvolgende jaar wordt dan gekozen voor het forfaitaire stelsel, zodat het forfaitaire rendement maximaal wordt belast. Dit lek wordt gerepareerd door de obligaties aan het begin én einde van het jaar te waarderen op de werkelijke waarde (inclusief rente). Hiermee wordt het heffingslek afgedicht, dat in 2025 naar verwachting een gemiste opbrengst van circa € 100 miljoen veroorzaakt. 

 

Tip!

Dit geldt alleen voor obligaties die u na 25 augustus 2025 koopt. Voor eerder aangekochte obligaties geldt het overgangsrecht.

 

Let op!

De maatregel geldt niet alleen voor obligaties, maar ook voor ander box 3-vermogen met korte termijnen, zoals vorderingen. Banktegoeden zijn uitgezonderd.


5.6     Aanpassingen leegwaarderatio

 

Woningen die niet uw eigen woning zijn, worden in box 3 belast op basis van de WOZ-waarde. Verhuurt u de woning aan iemand met huurbescherming, dan ligt de verkoopwaarde van de woning vaak lager. In dat geval kunt u de leegwaarderatio toepassen: een korting op de WOZ-waarde, afhankelijk van de hoogte van de huur. Hierdoor betaalt u minder belasting. Een vergelijkbare regeling geldt ook voor de schenk- en erfbelasting bij een verhuurde woning.

 

De leegwaarderatio wordt vanaf 2026 in de inkomstenbelasting en de schenk- en erfbelasting aangepast. Heffing over de werkelijke waarde wordt mogelijk als die 10% of meer afwijkt van de waarde volgens de leegwaarderatio. Ook geldt de leegwaarderatio niet meer bij onzakelijk handelende gelieerde partijen, zoals familieleden.

 

De WOZ-waardes van woningen zijn de afgelopen jaren flink gestegen. Hierdoor komt het steeds vaker voor dat de werkelijke waarde van een verhuurde woning lager is dan de WOZ-waarde, verminderd met de leegwaarderatio. Is het verschil 10% of meer? Dan mag u de werkelijke waarde van de woning aangeven. Dit mocht al sinds 2015, maar wordt vanaf 2026 officieel wettelijk vastgelegd.

 

Verhuurt u een woning aan een familielid? Dan mag u vanaf 1 januari 2026 de leegwaarderatio niet meer toepassen als de huurprijs niet marktconform is. Zo wordt voorkomen dat met lage huurprijzen een te lage waarde in het economisch verkeer wordt opgevoerd aan bekenden.

 

Let op!

Gaat u binnenkort een woning verhuren aan een familielid? Onderbouw dan goed de zakelijkheid van uw huurprijs. Neem hierover contact op met uw adviseur.

 

Let op!

Twijfelt u of u wel een marktconforme huur in rekening brengt? Neem dan ook contact op met uw adviseur, zodat u aanpassingen kunt doorvoeren voor 1 januari 2026.

 

5.7     Verlaging vrijstelling groene beleggingen (2027)

 

De regeling voor groene beleggingen zou per 1 januari 2027 vervallen, maar dit blijkt technisch niet uitvoerbaar voor de Belastingdienst. De regeling vervalt daarom per 1 januari 2028. In 2025 bedraagt de vrijstelling in box 3 € 26.312 (voor fiscaal partners € 52.624). Daarnaast geldt een heffingskorting van 0,1% over het bedrag. Vanaf 2027 daalt de vrijstelling naar € 200 (€ 400 voor fiscaal partners). Daarmee levert de regeling nog maar een verwaarloosbare belastingbesparing op. Effectief wordt de regeling dus wel per 1 januari 2027 afgeschaft.

 

Let op!

In 2026 geldt de regeling voor groene beleggingen nog wel. De vrijstelling blijft naar verwachting vergelijkbaar met die van 2025.

 

Tip!

Heeft u groene beleggingen? Overweeg dan vóór 2027 om uw situatie fiscaal te herzien.

 

5.8     Wijziging pseudo-eindheffing vervroegde uitdiensttreding (RVU)


Biedt u uw personeel een regeling aan om de periode tot aan pensioen te kunnen overbruggen? Dan betaalt u sinds 2011 een extra heffing van 52%. Deze uitkeringen, ook wel bekend als RVU, stijgen per 1 januari 2026 naar 57,7%. Per 1 januari 2027 is het de bedoeling dat dit percentage wordt verhoogd tot 64% en in 2028 naar 65%.

 

Als tegemoetkoming voor de verhoging van de AOW-leeftijd bij zware beroepen geldt voor alle werknemers een vrijstelling. Deze wordt met € 300 verhoogd en gaat via jaarlijkse indexatie gelijk oplopen met de ontwikkeling van contractlonen. De vrijstelling bedraagt in 2025 € 2.273 per maand. Dit geldt niet met terugwerkende kracht. Voor regelingen binnen 36 maanden voor de AOW-leeftijd hoeft u geen pseudo-eindheffing te betalen als u binnen deze vrijstelling blijft.

 

Tip!

Het is niet altijd duidelijk of een regeling onder een RVU valt. Ook een eenmalige uitkering of regeling die vóór de pensioendatum afloopt, kan kwalificeren. Laat u hierover goed voorlichten.

 

Tip!

Wilt u werknemers financieel ondersteunen bij vervroegde uitdiensttreding? Dan is het verstandig om de mogelijkheden binnen de vrijstelling te laten beoordelen.


5.9     Versoepeling uitzendregeling hypotheekrenteaftrek

 

Verblijft u tijdelijk in het buitenland vanwege werk (bijvoorbeeld uitzending of overplaatsing)? Dan kunt u onder voorwaarden de woning in Nederland blijven aanmerken als eigen woning. Hierdoor blijft de hypotheekrente aftrekbaar. Deze zogenaamde ‘uitzendregeling’ geldt niet als u de woning tijdens uw verblijf in het buitenland ter beschikking stelt aan anderen (derden). In dat geval wordt uw woning niet langer belast in box 1 als eigen woning, maar als een overige bezitting in box 3. De woning wordt hierdoor vaak een stuk zwaarder belast met inkomstenbelasting.

 

Vanaf 2026 wordt wettelijk vastgelegd dat het dan mogelijk is om de woning ter beschikking te stellen aan (achter)kleinkinderen, kinderen, partners en huisgenoten die voorafgaand aan uw verblijf in het buitenland minimaal twaalf maanden deel uitmaakten van uw huishouden. De mogelijkheid om de woning met ingang van 1 januari 2026 ter beschikking te stellen aan (achter)kleinkinderen is een aanvullende versoepeling van de regeling. De rest maakte al deel uit van het beleid en wordt nu in de wet vastgelegd.

 

5.10 Versoepeling inkomensverklaring voor buitenlands belastingplichtigen

 

Woont u in een andere EU-lidstaat, de EER, Zwitserland of op een van de BES-eilanden? Dan kunt u kwalificerend buitenlands belastingplichtige zijn als minstens 90% van uw wereldinkomen in Nederland wordt belast.

 

Tot nu had u altijd een inkomensverklaring nodig om deze status te verkrijgen. Die moest u opvragen bij de Belastingdienst van uw woonland. Omdat steeds meer landen niet meewerken, vervalt deze verplichting per 1 januari 2026. Voortaan geldt dat op verzoek van de inspecteur aannemelijk moet worden gemaakt dat 90% van het inkomen in Nederland wordt belast. Hiervoor kan een inkomensverklaring worden opgevraagd. Blijkt dit lastig? Dan kunnen bijvoorbeeld ook aangiftes of aanslagen uit het woonland worden gebruikt ter onderbouwing.


5.11 Lijfrenteproducten

 

Vanaf 2026 geldt voor alle lijfrentevormen dezelfde uiterste startdatum. Een lijfrente moet uiterlijk starten in het jaar waarin de gerechtigde de AOW-leeftijd plus vijf jaar bereikt. Als een lijfrente vererft, moet de uitkering uiterlijk beginnen op 31 december van het tweede jaar na overlijden. De Belastingdienst kan de termijn verlengen bij bijzondere omstandigheden, zoals administratieve vertragingen.

 

Het gelijktrekken voorkomt verwarring en ongelijke behandeling. Tot nu toe mocht een lijfrenteverzekering nog uitkeren met een jaarbetaling achteraf, waardoor de eerste uitkering pas in het jaar van AOW-leeftijd plus zes jaar plaatsvond. Voor een lijfrenterekening en een lijfrentebeleggingsrecht gold al de grens van de AOW-leeftijd plus vijf jaar. Jaarbetaling achteraf is vanaf 2026 niet meer toegestaan.

 

Wordt een lijfrente niet tijdig uitgekeerd, dan wordt dit fiscaal gezien als afkoop. Dit leidt tot heffing van inkomstenbelasting ineens over het gehele lijfrenteproduct, vaak tegen het hoogste tarief. Daarbovenop komt 20% revisierente.

 

Let op:

Heeft u een lijfrente bij uw eigen bv en bent u de AOW-leeftijd al gepasseerd? Neem contact op met uw adviseur om tijdig met de uitkering te starten.

 

5.12 Belastingheffing op niet-kwalificerende lijfrentes

 

Soms kwalificeren lijfrenteproducten, waarvoor in het verleden premies zijn afgetrokken, niet (meer) als een lijfrente volgens de wet. Dit komt bijvoorbeeld voor bij overeenkomsten met de eigen bv. Daarmee kon de belastingheffing lang worden uitgesteld of zelfs vermeden, bijvoorbeeld door te beginnen met uitkeren van de lijfrente na de uiterste wettelijke ingangsdatum.

 

Voor deze uitkeringen wordt de wet aangescherpt. Niet-kwalificerende lijfrente-uitkeringen worden voortaan altijd belast als inkomen in box 1. Daarnaast geldt voortaan ook de bovengenoemde uiterste termijn voor de start van de uitkeringen. De maatregel geldt met terugwerkende kracht vanaf 25 april 2025. Uitkeringen vanaf die datum vallen al onder de nieuwe regels.


5.13 Geen indexatie pensioengevend loon of premiegrondslag lijfrenteaftrek

 

De maximale premiegrondslag voor lijfrenteaftrek blijft in 2026 – net als in 2025 – € 137.800. Ook de aftoppingsgrens voor pensioengevend loon in de loonbelasting blijft op € 137.800. De fiscale ruimte die u heeft om pensioen op te bouwen, neemt in 2026 dus niet toe. Hetzelfde geldt voor de lijfrenteaftrek. Ook hiervoor neemt de jaarruimte in 2026 niet toe.


5.14 Aanpassing ‘suikertaks’

 

Op alcoholvrije dranken geldt een verbruiksbelasting, ook wel suikertaks genoemd. Melk en karnemelk waren altijd uitgezonderd, omdat dit geen gezoete dranken zijn. De uitzondering gold wanneer een drank voldoende melkvet bevatte.

 

In 2024 steeg de belasting fors, naar € 26,13 per 100 liter (was € 8,83). Hierdoor kwamen er meer dranken op de markt met een kleine hoeveelheid melkvet om daarmee onder de vrijstelling van verbruiksbelasting te vallen. Ook melkproducten met toegevoegde suiker vielen namelijk onder de vrijstelling.

 

Vanaf 1 januari 2027 verandert dit. De uitzondering hangt dan af van het suiker- en verzadigd vetgehalte. Zo wil het kabinet een gezonder voedingspatroon stimuleren.


5.15 Accijnsverhoging alcohol vervalt

 

Met ingang van 1 januari 2026 zou een eenmalige inflatiecorrectie van 2,6% worden toegepast op de accijnzen voor bier, wijn en sterke drank. Deze eerder aangekondigde verhoging van accijns op alcohol .vervalt

21 november 2025
1. Maximale inhouding huisvesting op minimumloon blijft 25% Werkgevers mogen in 2025 voor de kosten van huisvesting van een werknemer maximaal 25% van het wettelijk minimumloon inhouden op dit minimumloon. Het plan was om dit percentage vanaf 2026 met 5% per jaar af te bouwen. Vanaf 2030 zou het dan verboden zijn om de kosten van huisvesting in te houden op het wettelijk minimumloon. Dit plan gaat vooralsnog niet door. Het is uiteraard niet uitgesloten dat een nieuw kabinet er alsnog voor kiest om de regeling af te bouwen. Dat zal dan in ieder geval niet per 1 januari 2026 zijn. 2. Moet u op pensioenadvies aan personeel loonheffing inhouden? Als een werknemer een door u als werkgever betaald pensioenadvies krijgt, is hierover dan wel of geen loonheffing verschuldigd? Vanaf de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioen (Wtp) zijn pensioenuitvoerders verplicht om werknemers te begeleiden bij het maken van een keuze binnen de pensioenregeling. Als het pensioenadvies zich beperkt tot keuzebegeleiding, is dit verplichte advies onbelast voor de loonheffingen. Als meer persoonlijke achtergrondinformatie bij het pensioenadvies wordt betrokken, is het pensioenadvies niet meer beperkt tot keuzebegeleiding. Er is dan sprake van persoonlijk pensioenadvies. De Belastingdienst heeft aangegeven dat de kosten van een persoonlijk pensioenadvies belast loon vormen voor de werknemer. De Wtp verplicht overigens niet tot een dergelijk uitgebreid advies. Tip: u kunt er als werkgever voor kiezen om het persoonlijk pensioenadvies aan te wijzen voor de werkkostenregeling. In dat geval wordt bij de werknemer geen loonheffing geheven als u nog vrije ruimte heeft. 3. Onbelaste vergoeding internetabonnement mogelijk Van een werknemer die ook thuiswerkt, kunt u de kosten van zijn volledige internetabonnement onbelast vergoeden. Voorwaarde is dat de werknemer het internet nodig heeft en ook gebruikt voor zijn werk. U hoeft geen rekening te houden met een eventueel privégebruik van uw werknemer. Overigens bent u niet verplicht om het volledige abonnement te vergoeden. U kunt ook een deel vergoeden. Let wel op bij abonnementen die ook tv en vaste telefoon bevatten. Alleen het internetdeel kunt u namelijk onder de gerichte vrijstelling onbelast vergoeden. 4. Aanvragen subsidie praktijkleren derde leerweg tot 28 november 2025 Erkende leerbedrijven kunnen vanaf 3 november 2025 9.00 tot vrijdag 28 november 2025 17.00 uur weer de subsidie praktijkleren aanvragen voor een praktijkplaats van een mbo-student in de derde leerweg (overig onderwijs (ovo) of overige opleidingen in deeltijd (odt)). De student moet ingeschreven staan in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) van DUO. Daarnaast gelden nog meer voorwaarden . Per praktijkplaats kan maximaal € 2.700 subsidie gekregen worden. Het beschikbare budget bedraagt in 2025 € 2.800.000. Bij overschrijding van het budget wordt de hoogte van de subsidie naar rato verlaagd. Aanvragen van de subsidie kan via RVO.nl . Het erkende leerbedrijf moet de subsidie wel aanvragen binnen een jaar na afloop van de praktijkleerplaats. 5. Aanvraag subsidie groepshulp kinderopvang tot 28 november 2025 Van 3 november 2025 9.00 uur tot en met 28 november 2025 17.00 kunt u via RVO.nl weer subsidie aanvragen voor groepshulpen (groepsondersteuners) in uw kinderopvang. De subsidie bedraagt maximaal € 10.056 per jaar per groepshulp. U kunt de subsidie voor maximaal tien groepshulpen aanvragen. Er gelden wel voorwaarden . Het beschikbare budget bedraagt in 2025 € 1.735.000. Bij overschrijding van het budget wordt de hoogte van de subsidie per groepshulp naar rato verlaagd. 6. Verbetering koopkracht deeltijd-minimumloners Deeltijdwerkers die op jaarbasis minder verdienen dan het minimumloon en een loonsverhoging hebben die lager is dan de algemene loonontwikkeling, hebben in 2025 te maken met negatieve inkomensgevolgen. Deze gevolgen worden, op verzoek van de Tweede Kamer, vanaf 2026 gecompenseerd. Zo krijgen de lage inkomens in 2026 meer recht op arbeidskorting, waardoor vooral deeltijdwerkers met een uurloon op of rond het minimumloon er iets op vooruitgaan. Ter budgettaire dekking gaan de verhogingen van de arbeidskorting van € 25 en € 27 niet door, wordt het tarief in de eerste schijf van de IB in 2026 0,05% minder verlaagd (en in de komende jaren in geleidelijke stapjes nog minder verlaagd (tot 0,09% minder in 2035)) en wordt het tarief van 49,5% in de IB verschuldigd vanaf een lager inkomen dan eerder in het Belastingplan 2026 was opgenomen.
21 november 2025
Het wettelijk minimumuurloon wordt per 1 januari 2026 verhoogd. Wat zijn de nieuwe geïndexeerde uurtarieven? Vanaf 21 jaar Door een indexatie van 2,15% zal het wettelijk minimumuurloon voor een werknemer vanaf 21 jaar vanaf 1 januari 2026 € 14,71 per uur bedragen. Nu bedraagt het wettelijk minimumuurloon voor een werknemer van 21 jaar en ouder nog € 14,40 per uur. Let op! De berekening van het indexatiepercentage is gebaseerd op het gemiddelde van de procentuele ontwikkeling van de contractlonen in de marktsector, in de gepremieerde en gesubsidieerde sector en bij de overheid. Wettelijk minimumuurloon 15 tot en met 20 jaar Door de stijging van het wettelijk minimumuurloon voor werknemers van 21 jaar en ouder, stijgt het wettelijk minimumuurloon voor jongere werknemers per 1 januari 2026 als volgt: Leeftijd Percentage Minimumuurloon 21 jaar en ouder 100,0% € 14,71 20 jaar 80,0% € 11,77 19 jaar 60,0% € 8,83 18 jaar 50,0% € 7,36 17 jaar 39,5% € 5,81 16 jaar 34,5% € 5,07 15 jaar 30,0% € 4,41 Let op: In de Voorjaarsnota 2025 was door het huidige kabinet afgesproken om het minimumjeugdloon voor jongeren van 16 tot en met 20 jaar vanaf 2027 geleidelijk te verhogen. Het is nog niet bekend of het nieuwe kabinet deze plannen overneemt. Wettelijk minimumuurloon bbl Voor werknemers met een arbeidsovereenkomst in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) geldt voor werknemers in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar een ander percentage. Het wettelijk minimumuurloon voor deze werknemers is per 1 januari 2026 als volgt: Leeftijd Percentage Minimumuurloon 21 jaar en ouder 100,0% € 14,71 20 jaar 61,5% € 9,05 19 jaar 52,5% € 7,72 18 jaar 45,5% € 6,69 17 jaar 39,5% € 5,81 16 jaar 34,5% € 5,07 15 jaar 30,0% € 4,41 Let op: In juli 2025 maakte de minister van OC&W bekend dat hij de lagere percentages voor werknemers in de bbl met ingang van 1 januari 2027 wil afschaffen. Dit is nu een plan, dat verder nog niet concreet is.
21 november 2025
De belastingrente voor de inkomstenbelasting (IB) bedraagt in 2026 hoogstwaarschijnlijk 5%. Voor de vennootschapsbelasting (Vpb) zal dit waarschijnlijk 7,5% zijn. Beide percentages zijn 1,5% lager dan in 2025. Hoe wordt de nieuwe belastingrente vastgesteld? De belastingrente wordt één keer per jaar opnieuw vastgesteld. De nieuwe rente gaat dan per 1 januari gelden. In een besluit is vastgelegd hoe dit moet gebeuren. Daarbij geldt als basis de vóór 1 november van het voorafgaande jaar laatste gepubliceerde ECB-rente voor basisfinancieringstransacties. Voor de belastingrente voor het jaar 2026 gaat het hierbij om de op 11 juni 2025 gepubliceerde ECB-rente voor basisfinancieringstransacties. Die bedraagt 2,15%. Voor 1 november 2025 vond geen andere publicatie meer plaats. Let op: In het besluit is ook opgenomen dat de belastingrente altijd wordt vastgesteld op een afronding van halve procenten. Leidt de berekening tot een andere belastingrente, dan vindt dus afronding plaats. Verder wordt het belastingrentepercentage ten opzichte van het bestaande belastingrentepercentage maximaal 2% hoger of lager. Belastingrente IB 2026 Voor de IB wordt de hiervoor genoemde ECB-rente volgens het besluit verhoogd met 3%. Daarbij is ook opgenomen dat de minimale belastingrente altijd 4,5% is. Met deze rekenregels bedraagt de belastingrente voor de IB in 2026 5% (2,15% + 3% = 5,15%, afgerond op halve procenten is dat dus 5%). In 2025 bedraagt de belastingrente voor de IB nog 6,5%. Let op: Dit percentage geldt ook voor de meeste andere belastingen, onder meer de loonbelasting, omzetbelasting, dividendbelasting, erfbelasting et cetera. Belastingrente Vpb 2026 Voor de Vpb wordt de hiervoor genoemde ECB-rente volgens het besluit verhoogd met 5,5%. Daarbij is ook opgenomen dat de minimale belastingrente altijd 5,5% is. Met deze rekenregels bedraagt de belastingrente voor de Vpb in 2026 7,5% (2,15% + 5,5% = 7,65%, afgerond op halve procenten is dat dus 7,5%). In 2025 bedraagt de belastingrente voor de Vpb nog 9%. Let op: Dit percentage geldt ook voor de bronbelasting en de minimumbelasting. Nog geen officiële bekendmaking Het belastingrentepercentage voor 2026 is nog niet door de Belastingdienst bekendgemaakt. Gebaseerd op het besluit komen de percentages uit op 5 en 7,5%, maar daarvan is dus nog geen officiële bevestiging. Bezwaar belastingrente Over de hoogte van de belastingrente loopt een procedure bij de Hoge Raad. Bezwaren tegen de belastingrente zijn aangewezen als zogenaamde massaalbezwaarprocedure. Dit betekent dat degenen die bezwaar maken tegen de belastingrente pas een uitspraak van de Belastingdienst krijgen als de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Let op: Wilt u aansluiten bij deze massaalbezwaarprocedure, dan moet u op tijd een bezwaar indienen tegen de belastingrente. Neem voor meer informatie hierover contact op met onze adviseurs.