1. Tarieven loonbelasting, premies en heffingskortingen

24 januari 2025

1.1     Wijzigingen in de tarieven loonbelasting

 

De belastingdruk in de loonbelasting zal met name voor werknemers met een middeninkomen in 2025 lager zijn dan in 2024. Dit komt door de introductie van een extra tariefschijf.

 

Daling tarief eerste tariefschijf

Het tarief van de eerste tariefschijf daalt in 2025 van 36,97% naar 35,82%. Deze eerste tariefschijf loopt tot een inkomen van € 38.441. Deze tariefsverlaging gaat maximaal € 442 minder belasting opleveren. 

 

Introductie tweede, hogere tariefschijf
Het tarief van de tweede tariefschijf bedraagt in 2025 € 37,48%. Deze schijf loopt tot een inkomen van € 76.817. In 2024 liep de tariefschijf van 36,97% nog door tot € 75.518.

 

Hoogste tariefschijf blijft gelijk
De hoogste tariefschijf blijft in 2025 49,50%.

 

1.2    Wat zijn de wijzigingen voor de heffingskortingen?


Ook de heffingskortingen worden aangepast. Hoe zien de cijfers er in 2025 uit?

 

Algemene heffingskorting verlaagd, maar afbouwpunt gekoppeld aan wettelijk minimumloon
Om te zorgen dat belastingplichtigen met een wettelijk minimumloon (WML) recht hebben op de maximale algemene heffingskorting, wordt het afbouwpunt van de algemene heffingskorting (in 2025: € 28.406) gekoppeld aan de hoogte van het WML. De afbouw verloopt daarna minder snel. Het afbouwpercentage in 2025 bedraagt 6,337% (tegenover 6,63% in 2024). Dit wordt deels gefinancierd door de maximale algemene heffingskorting te verlagen van € 3.362 in 2024 naar € 3.068 in 2025.

 

De afbouw van de algemene heffingskorting vindt in 2025 dus later plaats (vanaf € 28.406 in plaats van vanaf € 24.812) en minder snel (met 6,337% in plaats van 6,63%). Omdat de maximale hoogte van de algemene heffingskorting wordt verlaagd naar € 3.068, bedraagt de algemene heffingskorting nog steeds € 0 vanaf de hoogste tariefschijf (in 2025 € 76.817).

 

Arbeidskorting iets verhoogd, afbouwpunt gekoppeld aan wettelijk minimumloon

De maximale arbeidskorting is in 2025 iets verhoogd naar €: € 5.532). De opbouw van de arbeidskorting vindt plaats tot een loon van €: € 39.957); ook dit opbouwpunt is gekoppeld aan het WML. Vanaf € 43.071 wordt de arbeidskorting afgebouwd met 6,51% (hetzelfde percentage als in 2024). Vanaf een loon van € 129.078 bedraagt de arbeidskorting € 0.

 

Ouderenkorting wijzigt nauwelijks

De maximale ouderenkorting stijgt licht naar € 2.035 in: € 2.010). Ook het afbouwpunt stijgt licht naar € 45.308 in: € 44.770). Het afbouwpercentage bedraagt – net als in 2024 – 15%. Vanaf € 58.875 (in 2024 € 58.170) bestaat dan geen recht meer op de ouderenkorting. De alleenstaandeouderenkorting bedraagt in 2025 €: € 524).

 

Let op:
In principe past de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de alleenstaandeouderenkorting toe. Vanaf 2024 kunt u als werkgever deze korting echter ook toepassen als uw werknemer aan de voorwaarden voldoet en u daar schriftelijk om verzoekt. Dit kan bijvoorbeeld met het model Opgaaf gegevens voor de loonheffingen. Wijs uw werknemer er wel op dat korting maar door één inhoudingsplichtige mag worden toegepast en dat hij toepassing van de korting bij de SVB dan moet laten beëindigen.

 

1.3    Hogere gedifferentieerde Awf-premie en maximum premieloon


De gedifferentieerde premie voor het Algemeen Werkeloosheidsfonds (Awf) bestaat uit een hoge en lage Awf-premie. U mag als werkgever een lage Awf-premie toepassen als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Voldoet u daar niet aan, dan betaalt u een hoge Awf-premie. De voorwaarden hebben betrekking op de arbeidsovereenkomsten van uw werknemers en zijn bedoeld om vergaande flexibele contracten tegen te gaan en vaste contracten te beschermen.

 

 

De Awf-premie is in 2025 voor beide premies 0,10% hoger dan in 2024. De lage Awf-premie bedraagt 2,74%, de hoge Awf-premie 7,74%. Het maximale premieloon steeg in 2024 al flink naar € 71.628 (in 2023 nog € 66.956), maar is in 2025 met een bedrag van € 75.864 nog veel hoger. Voor werknemers met een premieloon vanaf € 71.628 kunt u als werkgever in 2025 dus maximaal € 191 (bij de lage premie) en € 403 (bij de hoge premie) per werknemer meer verschuldigd zijn aan Awf-premie.

 

Let op:

Controleer begin 2025 de verloonde uren van werknemers die een arbeidscontract van gemiddeld minder dan 35 uur per week hebben en waarvoor in 2024 de lage Awf-premie is toegepast. Indien er meer dan 30% meer verloonde uren dan contracturen zijn, moet namelijk alsnog met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2024 de hoge Awf-premie toegepast worden.

 

Wijziging contracturenherziening vanaf 2025
Vanaf 2025 bedraagt de grens waaronder u moet controleren of de verloonde uren meer dan 30% hoger zijn dan de contracturen, gemiddeld 30 uur of minder per week in plaats van gemiddeld minder dan 35 uur per week. Deze wijziging betekent dat u:

§ begin 2025 nog de verloonde uren moet controleren van werknemers waarvoor in 2024 de lage Awf-premie is toegepast en die een arbeidscontract van gemiddeld minder dan 35 uur per week hebben.

§ begin 2026 de verloonde uren moet controleren van werknemers waarvoor in 2025 de lage Awf-premie is toegepast en die een arbeidscontract van gemiddeld 30 uur of minder per week hebben. Voor werknemers met een arbeidscontract van gemiddeld meer dan 30 uur per week hoeft u begin 2026 dus niet meer alsnog met terugwerkende kracht de hoge Awf-premie toe te passen als de verloonde uren meer dan 30% hoger zijn dan de contracturen.

 

Let op:

Behalve de herziening als de verloonde uren meer dan 30% afwijken van de contracturen, moet de lage Awf-premie ook worden herzien naar de hoge Awf-premie als een nieuwe werknemer binnen twee maanden na indiensttreding ontslag neemt of wordt ontslagen. Deze herziening is niet afhankelijk van het aantal contracturen en geldt dus bij alle contracten.

 

1.4    Hogere premies Werkhervattingskas in 2025

 

Jaarlijks draagt u als werkgever sociale premies af voor de Werkhervattingskas (Whk). Het gemiddelde premiepercentage van de premiecomponent WGA daalde in 2024 nog van 0,87 in 2023 naar 0,77% in 2024. In 2025 stijgt dit gemiddelde premiepercentage weer naar 0,83%, maar blijft daarmee nog onder het percentage van 2023. Het gemiddelde percentage van de premiecomponent ZW-flex daalde in 2024 van 0,66 in 2023 naar 0,45% in 2024, maar bedraagt in 2025 weer 0,50%.

 

Let op:

De premiecomponent WGA geldt voor alle dienstbetrekkingen waarvoor premies werknemersverzekeringen moeten worden afgedragen. De premiecomponent ZW geldt alleen voor flexibele en tijdelijke dienstbetrekkingen.

 

 

 

 

Gemiddelde premieplichtig loon

Hoe de gedifferentieerde premie Whk wordt berekend, hangt af van de grootte van uw onderneming. Op basis van de loonsom in 2023 wordt bepaald in welke categorie u als werkgever in 2025 valt. De basis hiervoor is het gemiddelde premieplichtig loon. Dit bedraagt in 2024 nog € 37.700 en stijgt in 2025 naar € 39.600.

 

Grenzen kleine/middelgrote/grote werkgever

De grens tussen kleine en middelgrote werkgevers ligt in 2025 bij een loonsom van maximaal € 990.000 (in 2024 € 942.500). Werkgevers met in 2025 een loonsom van meer dan €(in 2024 €vallen in de categorie grote werkgever.

 

Let op:

Het gaat in 2025 dus om de loonsom van twee jaar eerder, dus 2023. Bedroeg de loonsom in 2023 maximaal € 990.000, dan is sprake van een kleine werkgever.

 

Beschikking van Belastingdienst

U heeft, als u een grote of middelgrote werkgever bent, eind november 2024 een beschikking van de Belastingdienst ontvangen over de hoogte van de premie. De hoogte daarvan hangt voor grote en middelgrote werkgevers namelijk af van de instroom van werknemers in de ZW en WGA. Heeft u binnen zes weken na dagtekening pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking Whk, in afwachting van instroomlijsten? Dan verleent de Belastingdienst u uitstel tot en met 30 april 2025 om het bezwaar te motiveren.

 

Kleine werkgevers hebben in december een mededeling van de Belastingdienst gekregen. Als kleine werkgever betaalt u een premie die afhankelijk is van de sector waarin u werkzaam bent. De premie is een vast percentage waartegen u niet in bezwaar kunt komen.

 

Let op:

Naast de premiepercentages voor het jaar 2025 kan ook de stijging van het maximale premieloon van invloed zijn op de hoogte van de door u af te dragen premie. Het maximale premieloon is in 2025 namelijk gestegen naar € 75.864 (in 2024 nog € 71.628). Voor werknemers met een premieloon vanaf € 75.864 kunt u als werkgever daarom te maken krijgen met meer verschuldigde premie, ook als de premiepercentages ten opzichte van 2024 zijn gedaald.

 

1.5    Lichte daling premies Zvw in 2025, hoger premieloon


De premies voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) dalen in 2025 wederom licht met 0,06%-punt. Dit geldt zowel voor de premies die werkgevers voor hun personeel betalen (6,51% in 2025) als voor de premies die zelfstandigen en dga’s voor zichzelf moeten afdragen (5,26% in 2025).

 

Het maximumbijdrageloon stijgt in 2025 van € 71.628 in 2024 naar € 75.864 in 2025. De door werkgevers maximaal af te dragen Zvw-premie voor werknemers neemt daardoor in 2025 toe met € 233 (van € 4.706 in 2024 naar € 4.939 in 2025). Voor zelfstandigen en dga’s bedraagt deze toename € 179 (van € 3.811 in 2024 naar € 3.990 in 2025).

 

 

 

1.6    Maximale verzuimboetes loonheffingen per 2025 omhoog

De maximale verzuimboetes voor een aangifteverzuim, een betaalverzuim en een correctieverzuim in de loonheffingen zijn per 2025 omhooggegaan.

 

Aangifteverzuim

Doet u geen aangifte loonheffingen of doet u deze niet op tijd, dan is sprake van een aangifteverzuim. Van zo’n aangifteverzuim is ook sprake als u een onjuiste of onvolledige aangifte doet. U krijgt hiervoor een boete van € 68, tenzij de aangifte door de Belastingdienst ontvangen is binnen de coulancetermijn van zeven kalenderdagen na de uiterste aangiftedatum.

 

Let op:

In uitzonderlijke gevallen kan de Belastingdienst ook een hogere aangifteverzuimboete vaststellen van maximaal € 1.377. Dit kan de Belastingdienst bijvoorbeeld doen als u herhaaldelijk geen of te laat uw aangifte doet. Deze maximale boete gaat per 2025 omhoog naar € 1.675.

 

Betaalverzuim

Als u de loonheffingen niet of te laat betaalt of u betaalt te weinig, is sprake van een betaalverzuim. De betaalverzuimboete hiervoor is 3% van het te laat betaalde bedrag met een minimum van € 50 en een maximum van € 5.514. De maximale betaalverzuimboete gaat per 2025 omhoog naar € 6.709.

 

Er geldt een coulancetermijn van zeven kalenderdagen na de uiterste betaaltermijn. Als u te laat, maar binnen die coulancetermijn betaalt, krijgt u geen betaalverzuimboete als u de vorige aangifte wel op tijd en volledig betaalde.

 

Let op:

In uitzonderlijke gevallen kan de Belastingdienst ook een hogere betaalverzuimboete vaststellen van maximaal 10% van het te laat betaalde bedrag met een maximum van € 5.514 (in 2024, in 2025 € 6.709). Dit kan de Belastingdienst bijvoorbeeld doen als u herhaaldelijk te laat, niet of te weinig betaalt.

 

Combinatie aangifte- en betaalverzuim

Doet u uw aangifte loonheffingen te laat én betaalt u te laat, dan kunt u twee boetes krijgen: één voor het aangifteverzuim en één voor het betaalverzuim.

 

Correctieverzuim

De Belastingdienst kan een correctieverzuimboete opleggen als u een correctie op een aangifte loonheffingen niet, niet op tijd, fout of onvolledig indient. De Belastingdienst gaat terughoudend om met het opleggen van zo’n boete, maar legt deze bijvoorbeeld wel op als u herhaaldelijk een correctie op een aangifte loonheffingen niet, niet op tijd, fout of onvolledig indient.

 

De maximale correctieverzuimboete die de Belastingdienst dan kan opleggen, bedraagt in 2024 nog € 1.377, maar gaat per 2025 omhoog naar € 1.675.

 

Vergrijpboete

Als er sprake is van grove schuld of (voorwaardelijke) opzet kan de Belastingdienst ook een vergrijpboete opleggen tot een hoger bedrag.

 

1.7    Inhouding loonheffing bij studenten: nieuw formulier

Als werkgever kunt u, onder voorwaarden, de studenten- en scholierenregeling toepassen op het loon van een student.

 

De studenten- en scholierenregeling

Als u de studenten- en scholierenregeling kunt toepassen, gebruikt u bij het berekenen van de loonheffingen, premies werknemersverzekeringen en bijdrage Zorgverzekeringswet de kwartaaltabel. Hierdoor kunt u meer loonheffingskorting in aanmerking nemen, waardoor meestal geen of minder loonheffing hoeft te worden ingehouden op het loon van de student.

 

Voorbeeld

In de kwartaaltabel is een vierde van het jaarbedrag van de loonheffingskorting verwerkt, in de maandtabel maar een twaalfde deel. Heeft een student in een jaar recht op bijvoorbeeld € 3.960 loonheffingskorting, dan is in de kwartaaltabel € 990 en in de maandtabel € 330 verwerkt. Als de student bijvoorbeeld in de maand juli veel meer dan normaal bij u werkt, kan toepassing van de kwartaaltabel betekenen dat u geen of minder loonheffingen hoeft in te houden op het loon dan bij toepassing van de maandtabel. De student hoeft dan geen moeite te doen om de te veel betaalde loonheffing terug te krijgen via het indienen van een aangifte inkomstenbelasting in het volgende jaar, maar krijgt netto meteen meer.

 

Let op:

Het voordeel van de studenten- en scholierenregeling gaat alleen op als de student/scholier alleen bij u werkt en niet nog elders een andere baan heeft.

 

Voorwaarden studenten- en scholierenregeling

De studenten- en scholierenregeling is niet op elke student van toepassing. De regeling geldt alleen voor:

 

§ studenten voor wie de ouders/verzorgers bij het begin van het kalenderkwartaal recht hebben op kinderbijslag;

§ studenten die bij het begin van het kalenderkwartaal recht hebben op studiefinanciering of een tegemoetkoming studiekosten;

§ studenten met een International Student Identity Card (ISIC) uit een ander land van de EU of IJsland, Noorwegen, Zwitserland of Liechtenstein.

 

Let op:

Als een buitenlandse student geen ISIC heeft, kan hij/zij deze aanvragen via de website van ISIC.

 

Toestemming student

U kunt de regeling alleen toepassen als de student u daar schriftelijk om verzoekt. Voor dit verzoek is vanaf medio 2024 een ander formulier Model opgaaf gegevens voor de loonheffingen (studenten- en scholierenregeling) beschikbaar gekomen. Dit formulier kunt u ook gebruiken voor studenten die geen gebruik willen maken van de studenten- en scholierenregeling.

 

Let op:

De studenten- en scholierenregeling kan alleen worden toegepast als de werkgever ook de loonheffingskorting toepast. De student moet daarom bij de keuze voor de studenten- en scholierenregeling in het formulier ook aangeven dat hij of zij wil dat de werkgever de loonheffingskorting toepast.

 

Geen studenten- en scholierenregeling

Kiest de student niet voor toepassing van de regeling, dan wordt er mogelijk te veel loonheffing ingehouden op het loon. De student kan deze terugkrijgen via de aangifte inkomstenbelasting.


25 juli 2025
1. Wet plan van aanpak witwassen aangenomen De Wet plan van aanpak witwassen is op 10 juni 2025 door de Eerste Kamer aangenomen. De wet regelt dat contante betalingen van meer dan € 3.000 door en aan handelaren niet meer zijn toegestaan. Deze beperking geldt niet voor particulieren onderling. Die kunnen dus wel meer dan € 3.000 contant aan elkaar blijven betalen. De beperking geldt ook (nog) niet voor contante betaling van diensten. Mogelijk komt er in 2027 wel een Europese verplichting om voor diensten ook een limiet in te voeren. De grens voor contante betalingen is niet in elk EU-land gelijk. Dit kan bij internationale handelaren voor moeilijkheden zorgen. Zo bedraagt de grens in Frankrijk slechts € 1.000, maar in Duitsland weer € 10.000. Het is nog niet bekend wanneer de wet ingaat. Het streven van het inmiddels demissionaire kabinet was om het verbod op contante betalingen van meer dan € 3.000 vóór 1 januari 2026 in te voeren. 2. Zo vindt u uw fiscale betalingskenmerk Bij het betalen van belastingen moet u het juiste betalingskenmerk vermelden. Weet u dit betalingskenmerk niet meer, dan zijn er verschillende manieren om dit te achterhalen. Zo kunt u met uw aangifte-, aanslag- of beschikkingsnummer op de website van de Belastingdienst zoeken via ‘ zoekhulp betalingskenmerk ’. Voor de loon- of omzetbelasting kunt u ook uw omzetbelasting- of loonheffingennummer gebruiken. Ook kunt u na het inloggen op de website van de Belastingdienst uw betalingskenmerk vinden in het ‘Overzicht betalen en ontvangen’. 3. Eerste uitspraak in massaalbezwaarplusprocedure box 3 Op 24 december 2021 oordeelde de Hoge Raad dat de forfaitaire box 3-heffing vanaf 2017 in strijd is met het Europees recht. Het kabinet besloot echter geen rechtsherstel te bieden aan belastingplichtigen van wie de aanslag op 24 december 2021 al onherroepelijk vaststond (hierna: de groep niet-bezwaarmakers). Voor deze groep is de massaalbezwaarplusprocedure ingericht. Door middel van vier proefprocedures wordt de vraag voorgelegd of het terecht is dat de groep niet-bezwaarmakers niet in aanmerking komt voor rechtsherstel. Rechtbank Den Haag heeft als eerste een uitspraak gedaan en geoordeeld dat de proefpersoon niet in aanmerking komt voor rechtsherstel. Deze uitspraak zal aan een hogere rechter worden voorgelegd: ofwel een gerechtshof, ofwel – in overleg met de Belastingdienst – meteen al de Hoge Raad. Op dit moment is er daarom nog geen definitief uitsluitsel over de vraag of de groep niet-bezwaarmakers misschien toch recht heeft op rechtsherstel. 4. Fiscale regeling rond carpoolen Welke gericht vrijgestelde vergoeding kunt u geven bij carpoolen? Gebeurt het carpoolen op eigen initiatief én met een eigen auto van een werknemer, dan mag u iedere deelnemer (bestuurder én meerijders) een vergoeding van maximaal € 0,23/km geven voor zijn eigen afstand woon-werkverkeer. Is er in deze situatie sprake van een auto van de zaak, dan mag u alleen aan de meerijders maximaal € 0,23/km gericht vrijgesteld vergoeden voor hun afstand woon-werkverkeer. Organiseert u het carpoolen met een eigen auto van een werknemer, dan mag u alleen aan de bestuurder maximaal € 0,23/km gericht vrijgesteld vergoeden, maar dan wel voor alle kilometers (eigen afstand woon-werkverkeer plus omrijkilometers voor het oppikken van de meerijders). Is er in deze situatie sprake van een auto van de zaak, dan mag u aan niemand een gericht vrijgestelde kilometervergoeding geven. 5. Controleer uw beschikking Wtl 2024 Werkgevers die recht hadden op het lage-inkomensvoordeel (LIV) of een loonkostenvoordeel (LKV) over 2024 ontvangen vóór 1 augustus 2025 de beschikking Wtl 2024. De Belastingdienst betaalt het bedrag binnen zes weken na dagtekening van de beschikking. Controleer de beschikking wel goed en maak waar nodig bezwaar binnen zes weken na dagtekening van de beschikking. Is bijvoorbeeld sprake geweest van overgang van een onderneming of van contractovernames waarbij de arbeidsovereenkomsten door de nieuwe werkgever ongewijzigd worden voortgezet? Dan heeft u mogelijk – door een arrest van de Hoge Raad en een uitspraak van een gerechtshof – toch recht op een LKV of LIV. 6. Langere tijdelijke bescherming gevluchte Oekraïners Door de Richtlijn Tijdelijke Bescherming kunnen gevluchte Oekraïners in de Europese Unie verblijven zonder dat zij asiel hoeven aan te vragen. Op de website van de IND is te vinden voor wie de Richtlijn Tijdelijke Bescherming geldt. Als de Oekraïner een arbeidsovereenkomst, een bsn, een geldig paspoort, identiteitsbewijs of reisdocument én een bewijs van verblijf (sticker in paspoort, los papier of pasje) heeft, kan hij ook werken zonder tewerkstellingsvergunning. Op 13 juni 2025 stemden de Europese ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken in met het voorstel van de Europese Commissie om de richtlijn te verlengen tot en met 4 maart 2027. De formele besluitvorming in de Raad van de Europese Unie is voorzien op 15 juli 2025. Voor mensen die niet de Oekraïense nationaliteit hebben, maar in Oekraïne verbleven met een tijdelijke verblijfsvergunning, stopt de tijdelijke bescherming overigens definitief op 4 september 2025.
25 juli 2025
De Belastingdienst heeft nadere uitleg gegeven over hoe de doelmatigheidsgrens van € 2.400 in de werkkostenregeling (WKR) in de praktijk wordt toegepast. Gebruikelijkheidstoets WKR In beginsel is alles wat een werkgever vergoedt, verstrekt of ter beschikking stelt aan een werknemer als loon belast bij de werknemer. Hiervoor geldt een aantal uitzonderingen, gerichte vrijstellingen en nihilwaarderingen, waar in dit artikel verder niet op ingegaan wordt. Een werkgever kan in beginsel de vergoeding, verstrekking of ter beschikkingstelling ook aanwijzen als eindheffingsloon. De gebruikelijkheidstoets legt hier een beperking op: vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen die voor meer dan 30% afwijken van hetgeen normaal vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld wordt, mag een werkgever niet aanwijzen als eindheffingsloon. Let op: Tot het bedrag van de vrije ruimte (in 2025 2% van de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom en 1,18% daarboven) betaalt een werkgever geen belasting over de aangewezen vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen. Daarboven komt ten laste van de werkgever een eindheffing 80%. Doelmatigheidsgrens € 2.400 De Belastingdienst hanteert bij het beoordelen van de gebruikelijkheidstoets een doelmatigheidsgrens van € 2.400 per werknemer per jaar. Over de toepassing van deze grens bestonden in de praktijk nog vragen. De Belastingdienst heeft daarover onlangs nadere uitleg gegeven. Veilige haven De aanwijzing van vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen tot een bedrag van in totaal € 2.400 per werknemer per jaar beschouwt de Belastingdienst altijd als gebruikelijk. Tot dit bedrag is sprake van een ‘veilige haven’. De Belastingdienst onderneemt dan geen actie. Het is daarbij niet van belang om welk soort kosten of beloningsbestanddeel het gaat. Zo kan bijvoorbeeld ook een bonus of eindejaarsuitkering tot een bedrag van € 2.400 binnen deze veilige haven als eindheffingsloon worden aangewezen. Wat telt mee binnen de € 2.400? Als er geen twijfel is dat de aanwijzing van een vergoeding, verstrekking of terbeschikkingstelling voldoet aan de gebruikelijkheidstoets, telt deze niet mee voor de € 2.400-grens. Dat geldt bijvoorbeeld voor een vergoeding waarvoor een gerichte vrijstelling geldt. Denk bijvoorbeeld aan een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer tot maximaal € 0,23 per kilometer. Maar ook van overige (niet gericht vrijgestelde) vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen kan de aanwijzing zonder twijfel voldoen aan de gebruikelijkheidstoets. Bijvoorbeeld omdat de gebruikelijkheid hiervan vooraf is afgestemd met de Belastingdienst. Voorbeeld Een werkgever geeft aan een werknemer een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer van € 1.500 (tegen de gerichte vrijstelling van maximaal € 0,23 per kilometer). Daarnaast heeft de Belastingdienst aan de werkgever bevestigd dat de aanwijzing van de door de werkgever geïmplementeerde fietsregeling voor € 2.000 per fiets gebruikelijk is. In dat jaar geeft de werkgever geen andere vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen. In december wil de werkgever een eindejaarsuitkering van € 2.400 aanwijzen als eindheffingsloon. De werkgever overschrijdt daarmee de grens van € 2.400 niet, omdat de reiskostenvergoeding en de fiets voor die grens niet meetellen. Beoordeling bij overschrijding van € 2.400-grens Wijst de werkgever voor meer dan € 2.400 per werknemer per jaar als eindheffingsloon aan, dan kan tot een bedrag van € 2.400 een beroep gedaan worden op de doelmatigheidsgrens. Boven dit bedrag kan de Belastingdienst de gebruikelijkheid echter wel toetsen. Voorbeeld Een werkgever geeft een bonus van € 4.000 en wil deze aanwijzen als eindheffingsloon in de vrije ruimte van de WKR. In dit voorbeeld geeft de werkgever geen andere vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen. Dit betekent dat de werkgever voor € 2.400 gebruik kan maken van de doelmatigheidsgrens, maar dat voor een bedrag van € 1.600 de gebruikelijkheid ter discussie staat. Houd er rekening mee dat de Belastingdienst deze € 1.600 over het algemeen niet gebruikelijk zal vinden.
25 juli 2025
Volledig btw-vrijgestelde ondernemers en ondernemers die de kleine ondernemersregeling (KOR) toepassen, hoeven in principe geen btw-aangifte te doen. In sommige gevallen zijn zij dit echter incidenteel wel verplicht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor een btw-vrijgestelde ondernemer of ondernemer die de KOR toepast als zij in een ander EU-land goederen kopen of diensten afnemen. Grens van € 10.000 per kalenderjaar Om te beginnen, is van belang of de ondernemer per kalenderjaar al dan niet voor € 10.000 of meer aan aankopen in een ander EU-land doet. Is dit niet het geval, dan hoeft u als Nederlandse afnemer hiervan geen btw-aangifte te doen. U mag dan geen Nederlands btw-identificatienummer verstrekken aan de leverancier en krijgt een factuur met buitenlandse btw. Wel btw-aangifte Koopt u voor € 10.000 of meer per kalenderjaar aan goederen in een ander EU-land, dan moet u hiervan wel btw-aangifte doen in Nederland. Dit moet u doen vanaf de aankoop waarmee u de grens van € 10.000 overschrijdt. U moet bij uw belastingkantoor verzoeken om een btw-aangifte. Btw-aangifte op verzoek U mag ook al vanaf de eerste aankoop in de EU btw-aangifte doen, maar moet hiertoe wel eerst een verzoek indienen bij de Belastingdienst. Als dat verzoek wordt ingewilligd, verstrekt u aan uw leverancier(s) uw Nederlandse btw-identificatienummer en krijgt u een factuur zonder btw. Let op: Dit betekent echter niet dat u geen btw verschuldigd bent. De btw geeft u immers aan in uw btw-aangifte bij vraag 4b. U mag echter de btw niet bij vraag 5b terugvragen, omdat u een volledig btw-vrijgestelde prestatie verricht. In plaats van buitenlandse btw bent u dan dus Nederlandse btw verschuldigd. Accijnsgoederen en nieuwe auto’s Voor de inkoop van accijnsgoederen en nieuwe of bijna nieuwe auto’s in een ander EU-land moet u altijd btw-aangifte doen in Nederland. U betaalt dan ook de Nederlandse btw. Aparte regeling voor diensten Ook voor diensten geldt een aparte regeling. Diensten die verricht zijn door een ondernemer in een ander EU-land en die in Nederland met btw belast zijn, geeft u ook aan in Nederland. Van de buitenlandse dienstverrichter krijgt u een factuur zonder btw, waarop staat dat de btw naar u verlegd is. De diensten uit een ander EU-land geeft u aan vanaf de eerste euro. De drempel van € 10.000 geldt dus niet voor diensten. Let op: Het bovenstaande kan anders zijn als uw leverancier de kleine ondernemersregeling toepast of als het afstandsverkopen of margegoederen betreft. Een eerste indicatie of u incidenteel btw-aangifte moet doen, kunt u krijgen met de checklist op de website van de Belastingdienst. Neem voor meer informatie over uw eigen situatie contact op met onze adviseurs. Zij helpen u graag verder.