Advieswijzer Aandachtspunten verzuim

1 april 2025


Het proces: wat, wanneer en door wie Contract arbodienstverlening

De Arbowet verplicht bedrijven zich deskundig te laten ondersteunen bij het arbo- en verzuimbeleid. Dit kan door een arbokerndeskundige (zogeheten maatwerkregeling; onder voorwaarden bepaalt de werkgever zelf door wie hij zich laat ondersteunen) of door een arbodienst.


Vangnetregeling

Schakelt u een arbodienst in, dan spreken we over een zogeheten vangnetregeling. U sluit dan een contract af met een gecertificeerde arbodienst.


Tip!

Op de website www.sbca.nl is terug te vinden of een arbodienst gecertificeerd is.


Een arbodienst heeft de volgende taken:

  • het toetsen van de Risico-inventarisatie en Evaluatie (RI&E)
  • het bieden van deskundige begeleiding bij ziekte
  • het aanbieden van een (periodiek) arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO)
  • het zo nodig verrichten van aanstellingskeuringen
  • het bieden van een preventieve consultatiemogelijkheid van de bedrijfsarts

Iedere arbodienst moet beschikken over een bedrijfsarts. Deze bedrijfsarts heeft recht op overleg met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Ook heeft hij het recht de werkplek te bezoeken. Verder dient hij beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (www.beroepsziekten.nl). De bedrijfsarts moet zich niet alleen bezighouden met de ziekteverzuimbegeleiding en de re-integratie, maar ook met preventie: voorkomen dat er uitval plaatsvindt.


Maatwerkregeling

Bij de keuze voor een maatwerkregeling moet er ten minste één bedrijfsarts beschikbaar zijn voor verzuimbegeleiding, de PAGO en aanstellingskeuringen. De maatwerkregeling kan alleen worden toegepast na verkregen instemming van de ondernemingsraad (or) of de personeelsvertegenwoordiging (PVT) en geldt dan voor een periode van vijf jaar.


Let op!

Iedere arbodienstverlener dient te beschikken over een klachtenregeling waar een beroep op kan worden gedaan als een werknemer zich niet correct bejegend vindt door de arbodienstverlener.


Bedrijfsarts of arboarts?

Een bedrijfsarts is niet hetzelfde als een arboarts. De titel bedrijfsarts is namelijk een wettelijk beschermde titel. De bedrijfsarts kan tuchtrechtelijk worden aangesproken. Bedrijfsartsen zijn in het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) opgenomen als ‘arts’ met als specialisme ‘arbeid en gezondheid – bedrijfsgeneeskunde’. Het BIG-register is door iedereen te raadplegen (www.bigregister.nl). Iedere zorgverlener is verplicht zijn BIG-nummer actief bekend te maken, zodat deze makkelijk in het BIG-register kan worden gevonden. Alleen wie in het BIG-register staat, mag een beschermde beroepstitel voeren en mag de bij het beroep horende voorbehouden handelingen zelfstandig uitvoeren. Vanwege een tekort aan bedrijfsartsen besteedt de bedrijfsarts taken uit aan andere professionals. We spreken dan van taakdelegatie. Hij blijft echter zelf eindverantwoordelijke. Bepaalde taken, zoals het opstellen van een probleemanalyse en het eindoordeel bij de WIA-aanvraag, moet hij zelf uitvoeren.


Second opinion

U bent als werkgever verplicht om een werknemer die het niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts op het gebied van de verzuimbegeleiding, in de gelegenheid te stellen op uw kosten een oordeel aan te vragen bij een andere onafhankelijke door u gecontracteerde bedrijfsarts. Het aanvragen van een dergelijke second opinion heeft geen opschortende werking. Het advies van de eigen bedrijfsarts blijft dus staan. Het is de bedoeling dat er bij een afwijkende mening intercollegiaal overleg plaatsvindt, waarna de eigen bedrijfsarts mogelijk zijn oordeel bijstelt. Het is aan de werknemer om te bepalen of het oordeel van de bedrijfsarts van de second opinion ter kennis wordt gebracht aan de eigen bedrijfsarts. Meer informatie is te vinden op www.bedrijfsartsensecondopinion.nl of www.secondopinionpoli.nl


Deskundigenoordeel

Een second opinion is niet hetzelfde als een deskundigenoordeel. Zowel de werkgever als de werknemer kunnen een beroep doen op het UWV voor de volgende deskundigenoordelen:

  • deskundigenoordeel ziek of niet ziek;
  • deskundigenoordeel passende arbeid;
  • deskundigenoordeel re-integratie-inspanningen werkgever/werknemer;
  • deskundigenoordeel bij ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid.

Het deskundigenoordeel heeft de status van een advies. Het is dus geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen de mogelijkheid van bezwaar en beroep open staat. Er geldt een termijn van twee weken voor de beoordeling. Lukt dat niet, dan moet het UWV na afloop van die twee weken een datum geven waarop het deskundigenoordeel gereed zal zijn.

Gelet op de capaciteitsproblemen bij het UWV, heeft het UWV een prioritering aangebracht in het in behandeling nemen van deskundigenoordelen. Alleen als er sprake is van een conflict dan wel een schrijnende, wordt een deskundigenoordeel in behandeling genomen. Dit is terug te lezen in de handreiking deskundigenoordeel van het UWV.

Als er geen sprake is van een geschil of een schrijnende situatie wordt de aanvraag in behandeling genomen zonder prioriteit en komt in de werkvoorraad. Dit wordt schriftelijk bevestigd. Is de WIA-aanvraag inmiddels ingediend, dan wordt het deskundigenoordeel niet meer afgehandeld. Vanaf dat moment worden de re-integratie-inspanningen in verband met de poortwachtertoets en het recht op een WIA-uitkering beoordeeld. De WIA-aanvraag gaat in dat geval voor op de aanvraag voor een deskundigenoordeel.

Bij de deskundigenoordelen passende arbeid en re-integratie-inspanningen werkgever hoeft er geen sprake te zijn van een geschil om in behandeling te worden genomen.
Aan het aanvragen van een deskundigenoordeel zijn kosten verbonden: € 100 voor de werknemer en € 400 voor de werkgever.

Wet verbetering poortwachter

In het kader van de Wet verbetering poortwachter gelden er bepaalde processtappen die tijdens ziekte van een werknemer doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • ziekmelding
  • probleemanalyse
  • plan van aanpak
  1. De ziekmelding
    In uw verzuimreglement staat aangegeven wanneer en bij wie de werknemer zich ziek moet melden. Het is van belang de ziekmelding te laten registreren door de leidinggevende van de werknemer, zodat hij of zij gelijk gericht vragen kan stellen. Welke vragen u mag stellen kunt u terugvinden op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens. De zieke werknemer dient in de eerste week van zijn ziekte aangemeld worden bij de arbodienst/bedrijfsarts.
  2. Probleemanalyse
    De bedrijfsarts beoordeelt na uiterlijk zes weken of er sprake is van dreigend langdurig verzuim. De bedrijfsarts stelt een probleemanalyse op, waaruit naar voren komt wat de aard van het ziekteverzuim is in relatie tot de door de werknemer te verrichten werkzaamheden. Daarbij wordt ook aangegeven of en zo ja welke mogelijkheden er zijn tot re-integratie.
    De probleemanalyse die naar de werkgever gaat, bevat geen medische gegevens. De probleemanalyse bevat een advies over de wijze waarop de mogelijkheden tot herstel en werkhervatting kunnen worden benut of vergroot.
  3. Plan van aanpak
    Werkgever en werknemer stellen samen in de achtste week van het verzuim op basis van de probleemanalyse een plan van aanpak op. Daarin maakt u afspraken over het doel van de re-integratie en op welke manier u dit doel het best kunt bereiken. Dit plan wordt minimaal eens in de zes weken geëvalueerd.

Casemanager

Een casemanager fungeert als een soort spin-in-het-web waar het gaat om de processtappen in het kader van de re-integratie. De rol van casemanager kan intern worden opgepakt door de leidinggevende of iemand van HR/personeelszaken. U kunt dit ook uitbesteden aan een professionele casemanager die speciaal daartoe is opgeleid en uitgebreide kennis heeft van wet- en regelgeving rondom verzuim. De casemanager kan bijvoorbeeld ondersteunen bij het maken van een re-integratievisie en het re-integratieverslag, managementinformatie aanleveren, deelnemen aan het sociaal-medisch team (SMT) waarin casuïstiek wordt besproken en subsidiemogelijkheden in kaart brengen.

Eerstejaarsevaluatie: spoor 1 of spoor 2

Rondom het eerste jaar moet er een eerstejaarsevaluatie plaatsvinden tussen werkgever en werknemer. Dit staat ook wel bekend als het opschudmoment. Er wordt gekeken waar partijen staan in het kader van de re-integratie. Veelal zal er door de bedrijfsarts een inzetbaarheidsprofiel worden opgesteld dat de basis is voor door de arbeidsdeskundige te verrichten mogelijkheden in het kader van werkhervatting binnen het bedrijf (spoor 1) dan wel buiten het bedrijf (spoor 2). Uiterlijk moet een spoor 2-traject worden gestart binnen 6 weken na de eerstejaarsevaluatie.
Re-integratieactiviteiten in spoor 2 kunnen na de eerstejaarsevaluatie alleen achterwege blijven als er:

  • geen sprake is van benutbare mogelijkheden; of
  • er binnen drie maanden een concreet perspectief is op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander passend werk dat zo dicht mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden. 

U moet de eerstejaarsevaluatie schriftelijk vastleggen. In het verslag neemt u het volgende op: 

  • de terugblik;
  • de uitkomsten van de evaluatie;
  • het afgesproken doel voor het tweede ziektejaar;
  • de gemaakte afspraken om dit doel te bereiken;
  • de eventueel reeds ondernomen activiteiten in het kader van het tweede spoor dan wel de inzet van het tweede spoor op basis van de uitkomsten van een arbeidsdeskundig onderzoek dat rond deze periode moet hebben plaatsgevonden.

U kunt re-integratie in spoor 2 zelf starten, maar ook een daarin gespecialiseerd re-integratiebedrijf in de hand nemen. Zie www.reintegratiekiezen.nl.

De betaling: salaris, uitkeringen, vakantie en overige financiële aspecten

Loon bij ziekte

Bij ziekte moet minimaal 70% van het (maximum)dagloon door u als werkgever worden doorbetaald. Gedurende het eerste ziektejaar geldt als ondergrens het wettelijk minimumloon. Veelal is in een toepasselijke cao of arbeidsovereenkomst een aanvulling geregeld tot maximaal 100% van het loon. De loondoorbetalingsverplichting bedraagt in beginsel maximaal 104 weken, ook wel aangeduid als de ‘wachttijd’. De term ‘re-integratietijd’ zou in dit verband een betere zijn, omdat u er alles aan moet doen om te zorgen dat de zieke werknemer zo optimaal mogelijk re-integreert, ofwel in de eigen organisatie in eigen dan wel ander passend werk (spoor 1), dan wel in een andere organisatie (spoor 2).

Schadebeperking door ZW-uitkering

Het kan zijn dat er bij u een werknemer werkt die in aanmerking komt voor een ZW-uitkering. Deze uitkering kan dan door het UWV aan u worden uitbetaald waarna u deze in mindering kunt brengen op uw loondoorbetalingsverplichting. Er kan recht bestaat op een ZW-uitkering in de volgende situaties:

  • bij een orgaandonor;
  • bij ziekte als gevolg van zwangerschap dan wel bevalling;
  • bij werknemers met de status structureel functioneel beperkt (sfb). 

Bij de eerste twee categorieën bestaat er recht op een ZW-uitkering ter hoogte van 100% van het (maximum)dagloon. Bij de laatste categorie kan het UWV gedurende de eerste jaar ook tot maximaal 100% van het (maximum)dagloon uitbetalen, afhankelijk van de loondoorbetalingsverplichtingen die u heeft. In het tweede ziektejaar bedraagt de ZW-uitkering daarentegen 70% van het (maximum)dagloon, ook al bent u gehouden om een hoger percentage door te betalen.

No-riskpolis

Deze laatste categorie werknemers duiden we aan met de term no-riskpolis. Hierbij gaat het om degene die:

  • recht heeft op een WIA-uitkering;
  • recht heeft op een WAO- of WAZ-uitkering;
  • recht heeft op een Wajong-uitkering;
  • < 5 jaar voor datum indiensttreding 0-35% arbeidsongeschikt was bij einde wachttijd en niet herplaatsbaar was bij zijn eigen werkgever;
  • een indicatie heeft voor WSW-werk;
  • problemen heeft (gehad) door zijn ziekte of handicap bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afloop van het onderwijs bij u in dienst komt;
  • op grond van de Participatiewet na 1 januari 2015 op een beschutte werkplek bij de gemeente werkt;
  • behoort tot de doelgroep van de Banenafspraak.

De no-riskpolis geldt als de betreffende persoon ziek wordt binnen vijf jaar na de start van het dienstverband. Ook als iemand een WIA-uitkering krijgt en bij u blijft werken, bestaat er recht op een ZW-uitkering. Deze wordt via u betaalbaar gesteld als er sprake is van wijziging van de bedongen arbeid door middel van een nieuw contract. In dat geval heeft u een nieuwe loondoorbetalingsplicht van 104 weken waarop u de ZW-uitkering in mindering kunt brengen. Heeft er geen wijziging van de bedongen arbeid plaatsgevonden dan hoeft u niet langer het loon door te betalen. Uw werknemer heeft dan wel recht op een ZW-uitkering die wordt verrekend met zijn WIA-uitkering. Als de ZW-uitkering via u als werkgever betaalbaar wordt gesteld, dan gebeurt dit exclusief vakantiebijslag.

Vakantie

Ook een zieke werknemer heeft het recht om vakantiedagen op te nemen als hij in staat is deze feitelijk te genieten. Hij is dan vrijgesteld van zijn re-integratieverplichting. De bedrijfsarts zal moeten aangeven of de zieke werknemer in staat is vakantie op te nemen waarna u hier als werkgever toestemming voor moet geven.

Let op!

Tijdens de opname van vakantiedagen heeft de werknemer recht op 100% loondoorbetaling, ook al krijgt hij een lager percentage doorbetaald.

Als de zieke werknemer weer gedeeltelijk aan het werk en hij neemt vakantie op dan wordt er toch een volledige vakantiedag afgeschreven.

De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat er alleen sprake kan zijn van het opnemen van vakantie door een zieke werknemer als deze re-integratiemogelijkheden heeft. De werknemer is dan immers vrijgesteld van zijn re-integratieverplichting. Zijn er geen re-integratiemogelijkheden, dan kunnen er ook geen vakantiedagen worden afgeschreven en geldt ook de vervaltermijn van de wettelijke vakantiedagen niet.

Eigenrisicodragerschap ZW

U kunt er als werkgever voor kiezen om eigenrisicodrager te worden voor de ZW. Dit betekent dat u bent vrijgesteld van de betaling van de ZW-premie in het kader van de premiebeschikking Werkhervattingskas. In feite fungeert u als een soort uitvoeringsinstelling. Het gaat dan concreet om de werknemers die ziek uit dienst zijn gegaan bij u.

U doet zelf de claimbeoordeling: het bepalen van het recht, de hoogte en de duur van de ZW-uitkering. Ook betaalt u de ZW-uitkering aan de zieke werknemer, houdt u een gescheiden verzuimadministratie bij en bent u verantwoordelijk voor de re-integratie. U kunt deze taken in eigen beheer uitvoeren, maar ook uitbesteden aan een professionele partij. Ook kunt u het UWV vragen bepaalde taken tegen betaling uit te voeren, zoals het vaststellen van het recht op, de hoogte van en de duur van de ZW-uitkering. Ook kunt u bij het UWV informeren of de no-riskpolis van toepassing is en of er een maatregel kan worden opgelegd. Het UWV voert periodiek audits uit om te bezien of u (of de partij aan wie u de taken heeft uitbesteed) dit op correcte wijze uitvoert.

U bent als eigenrisicodrager wel verplicht om een contract met een professionele arbodienstverlener af te sluiten. Het UWV neemt uiteindelijk de beslissingen over bijvoorbeeld het stopzetten van de ZW-uitkering, het toepassen van een maatregel bestaande uit een korting op de uitkering en dergelijke. U moet deze beslissingen motiveren en voorbereiden voor het UWV. Tegen deze beslissingen kan de werknemer bij het UWV dan bezwaar aantekenen. Het is mogelijk het verzuim te verzekeren, maar dit is niet noodzakelijk.

Let op!

Het eigenrisicodragerschap kan op 1 januari dan wel op 1 juli van enig jaar ingaan. Een verzoek om eigenrisicodrager te worden, dient drie maanden voor de beoogde ingangsdatum bij de Belastingdienst te worden ingediend.

Er geldt geen inlooprisico, wat betekent dat werknemers die ziek zijn vóór de ingangsdatum van het eigenrisicodragerschap niet voor rekening van de eigenrisicodrager komen. Wel geldt een uitlooprisico, wat inhoudt dat bij het beëindigen van het eigenrisicodragerschap, dit nog wel blijft gelden voor de werknemers die op dat moment al ziek waren.

Loonsanctie

Oordeelt het UWV bij het einde van de wachttijd (dus aan het einde van de 104 weken) in het kader van de toetsing van het re-integratieverslag (RIV-toets) – ook wel poortwachtertoets genoemd – dat u te weinig heeft gedaan aan de re-integratie, dan legt het UWV u een loonsanctie op van standaard 52 weken. Dit betekent dat u maximaal 52 weken langer het loon moet doorbetalen. Ook het opzegverbod tijdens ziekte geldt dan nog. U kunt uw werknemer dus niet ontslaan. De loonsanctie heeft een ‘reparatoir’ karakter. Dit betekent dat het de bedoeling is dat u probeert de door het UWV gesignaleerde tekortkoming te herstellen. Als u van mening bent dat u dat heeft gedaan, kunt u een bekortingsverzoek indienen bij het UWV. Het UWV heeft dan drie weken de tijd om dit bekortingsverzoek te beoordelen. Vervolgens zal het UWV, als het verzoek gehonoreerd wordt, de loonsanctie met een uitlooptermijn van zes weken stopzetten. Ook kunt u uiteraard altijd bezwaar aantekenen tegen de beslissing van het UWV tot het opleggen van een loonsanctie. Als uw bezwaar gegrond wordt verklaard, kunt u een verzoek bij het UWV indienen tot vergoeding van uw schade bestaande uit het ten onrechte doorbetaalde loon en daaraan gekoppelde emolumenten en de re-integratiekosten en dergelijke. U kunt uw schadevergoeding richten aan: UWV, Juridisch Kenniscentrum (JKC), Postbus 58285, 1040 HG Amsterdam

Let op!

Er kan geen loonsanctie worden opgelegd als de wachttijd van 104 weken is verstreken. Het UWV moet dus voor het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode aangeven of het een loonsanctie oplegt of niet. Na afloop van de 104 weken loonbetaling kan geen loonsanctie meer worden opgelegd. Een loonsanctie is nog tijdig opgelegd als deze op de laatste dag van de wachttijd is verzonden. Het UWV moet kunnen aantonen dat het besluit op de laatste dag is verzonden.

Heeft u vragen of wilt u advies? Neem contact met ons op, wij helpen u graag verder.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.


30 september 2025
Met Prinsjesdag zijn verschillende fiscale maatregelen aangekondigd die gevolgen hebben voor stichtingen, verenigingen en particulieren. Zo komen er nieuwe transparantieverplichtingen en verandert de erf- en schenkbelasting op meerdere punten. Deze en diverse aangekondigde maatregelen zetten we voor u op een rij. 9 .1 Nieuwe transparantieverplichtingen voor stichtingen en verenigingen Vanaf 1 januari 2026 treedt de Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties in werking. Deze wet verplicht (alle, ook niet-commerciële) stichtingen om jaarlijks hun staat van baten en lasten te deponeren bij de KVK. Daarnaast moeten stichtingen, verenigingen en kerkgenootschappen op verzoek van bepaalde instituties (zoals de burgemeester of het Openbaar Ministerie) informatie verstrekken over de herkomst, het doel en de omvang van donaties, zowel uit binnen- als buitenland. Doel van deze wet is het vergroten van transparantie en het voorkomen van misbruik van maatschappelijke organisaties voor ondermijnende activiteiten. 9 .2 ANBI’s verplicht tot digitale publicatie via centraal portaal In de Fiscale verzamelwet 2026 is opgenomen dat vanaf 2026 alle Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s) hun verplichte publicatiegegevens niet alleen op een eigen of branchewebsite publiceren, maar ook via een centraal digitaal portaal dat wordt beheerd door de Belastingdienst. ANBI’s moeten hun gegevens voortaan via een standaardformulier elektronisch aanleveren. Deze gegevens worden vervolgens openbaar toegankelijk gemaakt via het nieuwe Portaal-ANBI. Daarnaast komt er een tweede portaal, ANBI Toezicht, uitsluitend voor de Belastingdienst, bedoeld voor digitale controle en registratie. Doel van deze wijziging is om transparantie te vergroten en het toezicht te verbeteren, zonder dat dit leidt tot extra administratieve lasten voor de ANBI’s zelf. In de uitvoeringstoets, opgenomen in de Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel, is echter aangegeven dat de portal-ANBI publicatieplicht pas per 1 januari 2029 en de portal-ANBI toezicht pas per 1 januari 2030 uitvoerbaar is voor de Belastingdienst. 9 .3 Afschaffing fiscale voordelen bij ongelijke verdeling (huwelijks)gemeenschap De rechter heeft geoordeeld dat een ongelijke verdeling van gemeenschappelijk huwelijksvermogen, zoals een 90:10-verhouding, toegestaan is en dat de onderlinge verschuiving niet belast wordt. Dit leidde tot constructies waarbij in zicht van overlijden of bij echtscheiding het vermogen strategisch werd verdeeld, bijvoorbeeld om erfbelasting te beperken of alimentatieverplichtingen te vermijden. De nieuwe regeling belast voortaan het deel van het vermogen dat een echtgenoot meer ontvangt dan de helft van de gemeenschap met erf- of schenkbelasting. De heffing vindt plaats bij scheiding of overlijden, ongeacht wanneer de ongelijke breukdelen zijn overeengekomen. Let op: De regeling treedt in werking op 1 januari 2026. Aanpassingen in het gemeenschappelijk huwelijksvermogen naar ongelijke breukdelen die plaatsvinden na 16 september 2025 worden belast bij scheiding of overlijden. Laat uw onderneming tijdig beoordelen of bestaande huwelijkse voorwaarden met ongelijke breukdelen vóór 16 september 2025 zijn vastgelegd. Alleen deze vallen onder de overgangsregeling. Aanpassingen na deze datum, ook als ze minder scheef zijn (bijvoorbeeld van 90:10 naar 60:40), worden vanaf 1 januari 2026 belast. Let op: Dit is van overeenkomstige toepassing bij geregistreerd partnerschap en samenwoners. 9 .4 Gelijke fiscale behandeling voor biologische en juridische kinderen vanaf 2026 Het is mogelijk dat een kind een schenking of nalatenschap krijgt van de biologische vader, maar niet door hem is erkend. In die situatie kan het kind geen beroep doen op de kindvrijstelling en het kindtarief. Dit werd als onrechtvaardig gezien als er wel een vorm van nauwe persoonlijke band tussen vader en kind bestaat. De rechter liet het aan de wetgever over om dit gebrek te herstellen. Daarom wordt in de Successiewet een biologisch kind met een eigen kind gelijkgesteld. Wel moet ter voorkoming van misbruik de bloedverwantschap met een vorm van een DNA-test worden aangetoond. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat het kind afzonderlijk van de wettelijke vader en de biologische vader een schenking of nalatenschap tegen een laag tarief ontvangt. Ook geeft dit de mogelijkheid tweemaal van schenkvrijstellingen te profiteren. 9 .5 Erfbelasting: verlenging aangiftetermijn en aanpassing belastingrente Veelal blijkt het niet haalbaar om binnen de termijn van acht maanden aangifte erfbelasting te doen doordat nog niet alle gegevens beschikbaar zijn. Het doen van een voorlopige aangifte erfbelasting lukt om die reden ook niet altijd op tijd, waardoor aanslagen erfbelasting worden opgelegd met berekening van belastingrente. Dit wordt als onredelijk ervaren. Om hieraan tegemoet te komen, wordt met ingang van 2026 de aangiftetermijn met één jaar verlengd van acht naar twintig maanden na de dag van overlijden. Een aanslag erfbelasting die volgt uit een tijdig ingediende aangifte kan vervolgens zonder belastingrente worden betaald. De nieuwe aangiftetermijn geldt alleen voor overlijdens die op of na 1 januari 2026 plaatsvinden. Is die twintig maanden alsnog onvoldoende om de aangifte erfbelasting te doen? Dan kunt u op verzoek eenmalig vier maanden uitstel krijgen. De langere termijn voor het doen van aangifte geeft de Belastingdienst niet een langere behandeltermijn; de aanslag erfbelasting moet nog steeds binnen drie jaar na het overlijden zijn opgelegd. 9 .6 180-dagen fictie erfbelasting Binnen de Successiewet geldt dat wanneer u een schenking ontvangt van iemand die binnen 180 dagen overlijdt, dit als onderdeel van de erfenis wordt gezien. Dit is bedoeld om schenkingen in zicht van overlijden – ter besparing van erfbelasting – tegen te gaan. Momenteel dient u bij een schenking een aangifte schenkbelasting in, maar bij een eventueel overlijden binnen 180 dagen wordt de schenkbelasting verrekend met de erfbelasting. Dit wordt als onnodig complex ervaren. Vanaf 1 januari 2026 is daarom bij een schenking ontvangen van iemand die binnen 180 dagen daarna overlijdt, geen aparte aangifte schenkbelasting meer nodig. De schenking wordt nog wel steeds als onderdeel van de erfenis gezien en moet worden opgenomen in de aangifte erfbelasting. Omdat deze maatregel per 1 januari 2026 wordt ingevoerd, geldt dit alleen voor schenkingen die ná 5 juli 2025 zijn gedaan. Was het overlijden niet voorzienbaar en de aangifte schenkbelasting al ingediend en/of betaald? Dan zal de Belastingdienst zelfstandig de aanslag verminderen en de betaling retourneren. 9 .7 DAC8: automatische uitwisseling van crypto-informatie Vanaf 1 januari 2026 treedt de Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling cryptoactiva (DAC8) in werking. Deze wet verplicht cryptoaanbieders om klantgegevens en transactiegegevens te rapporteren aan de Belastingdienst en zorgt voor automatische uitwisseling van deze gegevens tussen EU-lidstaten. Deze wet zou geen directe gevolgen hebben voor bezitters van crypto, aangezien zij al verplicht zijn hun bezittingen in box 3 op te geven. Het niet naleven van de rapportageplicht kan leiden tot boetes tot € 1.030.000. 9 .8 Inzagerecht voor belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen Vanaf 2026 krijgen belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen het wettelijke recht om op verzoek inzage te krijgen in hun fiscale dossier bij de Belastingdienst en de Douane. Concreet betekent dit dat zij kunnen inloggen op een portaal op elk gewenst moment en zo de beschikking krijgen over hun eigen fiscale dossier. Tot nu toe was inzage vaak beperkt tot de bezwaarfase of bij boeteprocedures. Deze wetswijziging beoogt een grotere transparantie en controleerbaarheid van de fiscale gegevens voor belastingplichtigen. 9 .9 Verhoging invorderingsrente De hoogte van de invorderingsrente is geregeld in een beleidsbesluit. Momenteel bedraagt de invorderingsrente 4%. In de Miljoenennota is benoemd dat de invorderingsrente verhoogd wordt naar 4,25%. Disclaimer Bij de samenstelling van de teksten is naar uiterste betrouwbaarheid en zorgvuldigheid gestreefd. Onze organisatie kan niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden en de gevolgen hiervan.
30 september 2025
Deze Prinsjesdag zet het kabinet sterk in op verduurzaming, zowel via huishoudens als bedrijven. Ondernemers krijgen te maken met nieuwe regels rond CO 2 -heffing, afvalstoffenbelasting en het Europese CBAM. Tegelijk verdwijnen er ook lasten, zoals de heffing op plastic wegwerpverpakkingen en wordt verduurzaming gestimuleerd. 8 .1 Aanpassing vliegbelasting Vanaf 2027 wordt de vliegbelasting berekend op basis van de gevlogen afstand. Nu geldt één tarief van € 29,40 per vlucht, maar de bedoeling is om er drie tarieven van te maken. De tarieven zijn gebaseerd op de afstand tussen Amsterdam en de hoofdstad van het land van de bestemming van de passagier: § € 29,40 – bestemmingen tot ca. 2.000 km § € 47,24 – bestemmingen tussen ca. 2.000-5.500 km § € 70,86 – overige bestemmingen (meer dan 5.500 km) De tarieven worden in 2027 nog gecorrigeerd voor de inflatie. Het doel van deze maatregel is om vluchten met meer uitstoot zwaarder te belasten en daarmee te ontmoedigen. Let op: Het Caraïbische deel van het Koninkrijk valt onder het lage tarief, ondanks de afstand. Daarnaast wordt voor ultra perifere gebieden (zoals de Canarische Eilanden) een aparte regeling getroffen. 8 .2 Energiebelasting: hogere korting vanaf 2026 De belastingvermindering energiebelasting wordt vanaf 2026 structureel verhoogd. De maatregel compenseert huishoudens voor stijgende energiekosten, vooral door hogere netwerktarieven. De belastingvermindering is het bedrag dat in mindering wordt gebracht op de energierekening. Deze vermindering geldt voor elektriciteitsaansluitingen met een verblijfsfunctie, zoals woningen, kantoren en winkels. Deze vermindering is onafhankelijk van het verbruik: iedereen met een kwalificerende aansluiting ontvangt dezelfde korting. De belastingvermindering daalt van € 635,19 (2025) naar € 628,95 inclusief btw (2026). Dit is hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde € 617,71 per huishouden. 8 .3 Afschaffing verbruiksplafond leidingwater U betaalt nu enkel belasting op leidingwater over het verbruik boven de 300 m³ per jaar. Vanaf 2026 gaat het heffingsplafond omhoog naar 50.000 m³ per jaar en in 2027 verdwijnt het helemaal. Voor grootverbruikers betekent dit een hogere belastingrekening. De overheid wil hiermee zuiniger watergebruik stimuleren en verspilling tegengaan. 8 .4 Nieuwe regels voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM) Vanaf 1 januari 2026 geldt de Europese Verordening voor het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM). CBAM is bedoeld om koolstoflekkage te voorkomen door een koolstofprijs te heffen op bepaalde geïmporteerde goederen uit landen buiten de EU, zoals staal/ijzer, cement, kunstmest en aluminium. Ook precursoren, zoals stalen schroeven, bouten en moeren vallen hieronder. Importeurs van CBAM-goederen moeten beschikken over een toelating als CBAM-aangever en jaarlijks een CBAM-aangifte indienen over de hoeveelheid geïmporteerde goederen en de bijbehorende CO 2 -uitstoot. Op basis van deze aangifte moeten zij vanaf 2026 een koolstofcorrectie betalen. 8 .5 Aanpassingen CO 2 -heffing industrie De verduurzaming van de Nederlandse industrie verloopt moeizaam door diverse belemmeringen. Denk aan overbelasting van het net, stikstofproblematiek, trage vergunningverlening, hoge energieprijzen en afhankelijkheid van internationale markten. Belangrijke investeringen blijven daardoor uit, terwijl bedrijven wel CO 2 -heffing betalen. Voor grote industriële bedrijven, zoals de ETS1- en lachgasinstallaties, daalt de CO 2 -heffing van € 87,90 naar € 78,67 per ton CO 2 . Door extra vrijstellingen betaalt de zware industrie de komende jaren nauwelijks CO 2 -heffing. Voor afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) stijgt de CO 2 -heffing juist fors: van € 152 nu naar € 295 per ton in 2030. Dit maakt afvalverbranding flink duurder en stimuleert afvalscheiding en recycling. 8 .6 Samentelbepaling maximale investeringsbedrag energie-investeringsaftrek Bedrijven en ondernemers die investeren in energiezuinige bedrijfsmiddelen mogen 40% van die investering extra aftrekken van de winst. De grens ligt bij € 151 miljoen per jaar (2025), daarna vervalt de extra aftrek. Investeert u (mede) via een samenwerkingsverband, zoals een vof? Dan kunt u boven de grens van € 151 miljoen uitkomen en onbedoeld de aftrek verhogen. Het kabinet wil dit voorkomen. Daarom tellen investeringen in een samenwerkingsverband mee met de eigen investeringen. De grens blijft € 151 miljoen. 8 .7 Actualisatie SBI-codes voor de Energiebelasting De Wet belastingen op milieugrondslag regelt verschillende milieubelastingen in Nederland, waaronder de energiebelasting, afvalstoffenbelasting en belasting op leidingwater. Daarin staan drie regelingen waarvoor geen energiebelasting wordt betaald voor de levering of het verbruik van elektriciteit of aardgas. Om gebruik te kunnen maken van deze regelingen, geldt dat uw onderneming gekoppeld moet zijn aan een type industrieel proces én aan het soort bedrijf op basis van de SBI-code van de onderneming. Per 6 september 2025 zijn de SBI-coderingen vernieuwd. Van belang is dat het bedrijf dat de regeling wil toepassen, onder de juiste SBI-codering valt. Voor elektriciteit en aardgas in metallurgische processen gaat het om bedrijven met SBI-code 24 of 25. Voor aardgas in mineralogische processen gaat het om bedrijven met SBI-code 23. Binnen deze SBI-codes verandert inhoudelijk niets: bedrijven die gebruikmaken van de vrijstelling kunnen dit blijven doen. Wel kan de overgang gevolgen hebben voor ondernemingen die bij de KVK al onder de nieuwe SBI-codes zijn ingedeeld, terwijl de wet nog verwijst naar de oude SBI-codering. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat die bedrijven alsnog de regeling kunnen toepassen. 8 .8 Verhoging en hervorming afvalstoffenheffing De afvalstoffenbelasting voor afvalverwerkingsbedrijven wordt hervormd om meer recycling, afvalstortingen en een circulaire economieafvalstort te beperken. § De vrijstelling voor afvalstoffenbelasting op het verbranden van zuiveringsslib (het restproduct van het zuiveren van afvalwater) komt per 2027 te vervallen. § Het storten van afval met ontheffing wordt duurder vanaf 2029. § De afvalstoffenbelasting stijgt van € 39,70 per ton afval (2025) naar € 90,21 per ton afval (2028) tot structureel € 113,81 per ton afval (2035). § De CO 2 -heffing daalt voor grote industriële bedrijven, maar stijgt juist voor afvalverbrandingsinstallaties. Afval verbranden wordt daardoor duurder. 8 .9 Afschaffen heffing op plastic wegwerpverpakkingen Momenteel geldt een heffing op plastic bekers en wegwerpbakjes. In het voorjaar van 2025 besloot het kabinet dat deze heffing per 1 januari 2026 wordt afgeschaft. De Inspectie Leefomgeving en Transport ziet inmiddels niet meer toe op de handhaving van deze regel. Wel blijft voor ondernemers de plicht bestaan om duurzame alternatieven voor plastic wegwerpverpakkingen aan te bieden of klanten aan te sporen zelf herbruikbare verpakkingen te gebruiken.
30 september 2025
Het kabinet kiest ervoor om bestaande fiscale voordelen rondom mobiliteit verder af te bouwen en tegelijkertijd een evenwichtigere belastingheffing te realiseren. Dit betekent dat zowel particulieren als ondernemers rekening moeten houden met stijgende lasten en veranderende regelingen op het gebied van vervoer. 7 .1 Invoering van 12% pseudo-eindheffing op fossiele personenauto’s Personenauto’s zorgen voor veel uitstoot. Om de doelen uit de Klimaatwet in 2030 te halen, komt er een pseudo-eindheffing die werkgevers stimuleert sneller over te stappen op volledig elektrische auto’s. Vanaf 1 januari 2027 geldt een pseudo-eindheffing van 12% over de cataloguswaarde (bij auto’s ouder dan 25 jaar: de marktwaarde) van iedere fossiele personenauto die een werkgever ook privé beschikbaar stelt. Woon-werkverkeer telt daarbij als privégebruik. De werkgever betaalt de pseudo-eindheffing en mag deze niet doorbelasten aan de werknemer. De eigen bijdrage van de werknemer telt niet mee voor de bepaling van de pseudo-eindheffing. De regeling geldt niet voor: § Auto’s die uitsluitend zakelijk worden gebruikt; § Incidenteel privégebruik bij overmacht; § Auto’s die vóór 1 januari 2027 ter beschikking zijn gesteld, met een looptijd tot 17 september 2030; § Bestelauto’s, vrachtwagens en tractors; § Ondernemers voor de inkomstenbelasting (wel voor hun personeel). De pseudo-eindheffing wordt per kalendermaand berekend. U draagt deze uiterlijk in het tweede tijdvak van het volgende jaar af. Over 2027 betaalt u dus uiterlijk in het tweede loonaangiftetijdvak van 2028. Als gevolg van deze maatregel stijgen de kosten voor werkgevers flink als zij een auto ook privé beschikbaar stellen. Lopende lease- en koopcontracten vallen nog onder een overgangsperiode, maar vanaf 2027 moet u rekening houden met extra kosten bij nieuwe contracten. Tip! Overweeg vóór 2027 nog fossiele auto’s voor het eerst ter beschikking te stellen of juist te kiezen voor emissievrije auto’s om fiscale lasten te beperken. Let op: Woon-werkverkeer telt altijd als privégebruik. Ook met een verklaring ‘Geen privégebruik’ blijft de pseudo-eindheffing gelden. 7 .2 Afbouw korting bijtelling elektrische auto Ondernemers konden de afgelopen jaren nog profiteren van een lagere bijtelling voor elektrische auto’s van de zaak. Daar komt vanaf 2026 definitief een einde aan. De fiscale stimulering van volledig elektrische auto’s wordt verder afgebouwd. Deze maatregel komt uit het Belastingplan 2022 en is dus niet nieuw. Ook voor waterstofauto’s en auto’s met geïntegreerde zonnepanelen is het lagere bijtellingspercentage niet meer mogelijk. In 2025 geldt nog een bijtelling van 17% over de eerste € 30.000 van de cataloguswaarde en 22% over het bedrag daarboven. Vanaf 2026 vervalt dit. Vanaf dan geldt voor alle nieuwe auto’s – elektrisch én niet-elektrisch – een bijtelling van 22% over de volledige cataloguswaarde. Het bijtellingspercentage bij de eerste toelating van de auto blijft 60 maanden van toepassing. Dat betekent dat een elektrische auto die nog in 2025 wordt aangeschaft, nog gedurende vijf jaar profiteert van het lagere bijtellingspercentage. Let op; 2025 is het laatste jaar waarin u een auto kunt aanschaffen (datum eerste toelating uiterlijk 31 december 2025) met een lager bijtellingspercentage. Overweeg nu al uw investeringen in het wagenpark. 7 .3 Fiets van de zaak: bijtelling vervalt bij niet-thuisstalling Stelt u een fiets ter beschikking die door de werknemer voor privédoeleinden gebruikt mag worden? Dan wordt daar momenteel een bijtelling van 7% per jaar op ingehouden. Een fiets telt als privé als deze ook (deels) voor woon-werkverkeer wordt gebruikt. Het kabinet wil de bijtelling laten vervallen als de fiets niet structureel thuis wordt gestald. Dit geldt bijvoorbeeld voor: § Fietsen die minder dan 10% van de tijd bij het woonadres worden gestald. Van ‘stallen’ is sprake als een werknemer de fiets voor het huis kan zetten en de sleutel mee naar binnen kan nemen. § Deelfietsen die op kantoor of bij een hub worden opgehaald. § Dienstfietsen die alleen incidenteel mee naar huis gaan. Let op! De bijtelling van 7% blijft wel van toepassing als de werknemer tijdens de rit naar huis omrijdt voor een privé-boodschap. Voor deelfietsen die niet mee naar huis gaan, maar wel privé worden gebruikt (bijv. omfietsen voor een boodschap), geldt deze uitzondering ook. Tip! Zorg dat de werknemer de deelfiets thuis niet meer kan gebruiken , of slechts af en toe mee naar huis neemt. Tip! Deze regeling werkt terug tot 1 januari 2020. Bijtelling sinds die datum kan worden gecorrigeerd als de fiets niet structureel thuis is gestald en de werknemer deze alleen voor (een deel van) het woon-werkverkeer heeft gebruikt. Let op: Deze wijziging geldt ook voor ondernemers die zelf een fiets van de zaak gebruiken. 7 .4 Wijziging rapportageverplichting werkgebonden personenmobiliteit Werkgevers met meer dan 100 medewerkers zijn verplicht om bij te houden op welke wijze hun werknemers zakelijk reizen (woon-werkverkeer en overige zakelijke reizen). Op basis van deze informatie dient jaarlijks een rapportage ingediend te worden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). In april 2025 is door de Tweede Kamer een motie aangenomen om de regeldruk voor het midden- en kleinbedrijf te verminderen door deze rapportageverplichting pas van toepassing te laten zijn voor bedrijven met ten minste 250 werknemers. De verwachting is dat dit binnenkort in een nadere regeling zal worden vormgegeven. 7 .5 Wijzigingen voor de belastingen op personenauto’s en motorrijwielen (bpm) De belastingen op personenauto’s en motorrijwielen (bpm) wordt op enkele onderdelen aangepast. 7 .5.1 Emissievrije bijzondere personenauto’s en motorfietsen vanaf 2026 Per 1 januari 2025 is de bpm-vrijstelling voor emissievrije voertuigen vervallen. Hierdoor ontstond een ongelijk speelveld: waar reguliere emissievrije personenauto’s slechts een vast bedrag van € 667 aan bpm betalen, werden emissievrije bijzondere personenauto’s (zoals kampeerauto’s en rolstoelvoertuigen) en emissievrije motorrijwielen vanaf 2025 belast alsof het fossiele voertuigen waren. Dat leidde tot een forse lastenverzwaring. Dit verschil was via een tijdelijk beleidsbesluit hersteld. Nu wordt een en ander vastgelegd in de wet met toepassing tot en met 2030. Voor emissievrije bijzondere personenauto’s geldt hetzelfde bpm-tarief als voor reguliere emissievrije auto’s, namelijk een vast bedrag van € 667, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2025. Voor emissievrije motorrijwielen geldt een invoering van een vaste voet van € 200. Voor met fossiele brandstoffen aangedreven bijzondere personenauto’s en motorrijwielen blijft de catalogusprijs de grondslag voor de bpm. 7 .5.2 Afschaffing speciaal bpm-tarief plug-inhybride (Belastingplan 2025) Plug-inhybride auto’s met een lage CO 2 -uitstoot krijgen een korting op de bpm ten opzichte van volledig fossiele auto’s. Hoe hoger de CO 2 -uitstoot, hoe hoger de bpm. De meting van de CO 2 -uitstoot wordt steeds strenger. Nieuwe plug-inhybride auto’s krijgen dan een hogere CO 2 -uitstootwaarde. Om ervoor te zorgen dat de bpm voor nieuwe plug-inhybride auto’s niet hoger wordt dan voor andere personenauto’s, wordt het aparte bpm-tarief afgeschaft. Per 1 januari 2025 bedroeg de bpm voor plug-inhybride personenauto’s nog 75% van het reguliere tarief. Vanaf 1 januari 2026 vervalt deze korting in zijn geheel en is het volledige tarief verschuldigd. 7 .5.3 Jaarlijkse aanpassing op basis van verwachte vergroening De bpm wordt geheven bij aanschaf of import van een personenauto en is afhankelijk van de CO 2 -uitstoot. Omdat nieuwe auto’s steeds zuiniger worden, daalt de gemiddelde uitstoot en daarmee ook de bpm-grondslag. Om te voorkomen dat de bpm-opbrengsten structureel dalen, wordt de bpm-tabel jaarlijks aangescherpt. Vanaf 2026 wordt wettelijk vastgelegd welke mate van autonome vergroening (daling van CO 2 -uitstoot) wordt verwacht. De maatregel sluit aan bij het klimaatbeleid en de noodzaak om de belastinggrondslag in stand te houden. Voor ondernemingen die actief zijn in de autobranche of voertuigen aanschaffen, betekent dit dat de bpm jaarlijks kan stijgen, ook zonder beleidswijziging. De bpm-tarieven worden aangepast aan de hand van de verwachte daling van de gemiddelde CO 2 -uitstoot. Dit kan leiden tot hogere kosten bij aanschaf van voertuigen met fossiele aandrijving, vooral als deze niet voldoen aan de nieuwste emissienormen. Tip! Overweeg bij de aanschaf van nieuwe voertuigen een overstap naar emissievrij. Deze zijn vaak vrijgesteld van bpm, terwijl de bpm op fossiele voertuigen jaarlijks stijgt. Zo voorkomt u onverwachte kosten en sluit u aan bij de fiscale vergroening van het wagenpark. U voorkomt zo mogelijk ook de pseudo-eindheffing van 12%, die vanaf 1 januari 2027 van toepassing is op aan werknemers ter beschikking gestelde fossiele auto’s. 7 .6 Wijzigingen voor de wegenbelasting (motorrijtuigenbelasting) 7 .6.1 Invoering tijdelijke tariefkorting mrb emissievrije personenauto’s De heffing van de wegenbelasting is onder andere gebaseerd op het gewicht van de auto. Emissievrije auto’s (volledig elektrisch of waterstof aangedreven) zijn door de aanwezigheid van de accu zwaarder dan auto’s op benzine of diesel. Hierdoor zouden deze in een hogere gewichtsklasse vallen, met een hogere wegenbelasting tot gevolg. Om dit nadeel te compenseren, wordt voor emissievrije auto’s een korting van 25% op de wegenbelasting verleend. Vanaf 1 januari 2026 tot en met 2028 geldt een verhoogde korting van 30%. Vanaf 1 januari 2029 wordt de korting verlaagd naar 25%. De korting vervalt vanaf 1 januari 2030. 7 .6.2 Beëindiging kwarttarief voor vrachtauto’s in de motorrijtuigenbelasting Het kwarttarief voor vrachtauto’s in de motorrijtuigenbelasting wordt afgeschaft per 1 januari 2028. Het gaat hierbij om motorrijtuigen die zijn ingericht als werktuig of als werkplaats en motorrijtuigen die worden gehouden door kermis- of circusexploitanten en worden gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden. 7 .6.3 Verhoging tarief kampeerauto’s Voor kampeerauto’s geldt dat zij een kwart van het standaardtarief van de wegenbelasting verschuldigd zijn (het kwarttarief). Vanaf 2026 wordt dit kwarttarief vervangen door een halftarief. Voor kampeerauto’s die bedrijfsmatig worden verhuurd, geldt momenteel al een halftarief, maar dit vervalt per 2026. Deze aanpassing was al in het Belastingplan 2024 vastgelegd. 7 .6.4 Rode diesel In het Hoofdlijnenakkoord 2024 is voorgesteld dat het gebruik van rode diesel in de landbouw opnieuw zou worden toegestaan. Toch is de herinvoering van rode diesel niet opgenomen in de huidige voorstellen. 7 .6.5 Invoering vrachtwagenheffing Halverwege 2026 wordt in Nederland de vrachtwagenheffing voor vrachtwagens ingevoerd. Deze maatregel is bedoeld om de CO 2 -uitstoot te verminderen en het Nederlandse wegennet eerlijker te belasten. De heffing geldt daarom voor binnenlandse en buitenlandse vrachtwagens, met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg. De tarieven worden als volgt: € 0,16 per gereden kilometer voor een voertuig met een toegestane maximummassa van 16 ton; € 0,035 per gereden kilometer voor een voertuig met een toegestane maximummassa van 16 ton, maar 100% elektrisch; € 0,201 per gereden kilometer voor een voertuig met een toegestane maximummassa van meer dan 32 ton; € 0,038 per gereden kilometer voor een voertuig met een toegestane maximummassa van meer dan 32 ton, maar 100% elektrisch. Met de invoering van de vrachtwagenheffing worden de volgende wijzigingen doorgevoerd: § Afschaffing van het Eurovignet in Nederland – transportbedrijven hoeven dit vignet niet langer aan te schaffen. § Wijzigingen in de motorrijtuigenbelasting – voor vrachtwagens tot 12 ton wordt de belasting volledig afgeschaft. Voor vrachtwagens boven 12 ton wordt de belasting verlaagd tot het Europese minimumniveau. Dit betekent een verlaging ten opzichte van de huidige situatie. 7 .7 Accijnskorting op brandstof verlengd tot 2026 Het kabinet heeft besloten dat de accijnstarieven voor benzine, diesel en LPG ook in 2026 ongewijzigd blijven, namelijk op het niveau van 1 juli 2023. Daarmee wordt de accijnskorting in 2026 de facto ruimer dan in voorgaande jaren. Ter achtergrondinformatie: de accijnzen zijn sinds 1 april 2022 verlaagd, per 1 juli 2023 deels teruggedraaid en voor 2024 en 2025 gelijk gehouden. Door de tarieven opnieuw ongewijzigd te laten tot 1 januari 2027, worden de kosten van autorijden betaalbaar gehouden.